In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij belanghebbende, woonachtig in Frankrijk, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen en boeten opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De navorderingsaanslagen betroffen inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 1996, waarbij de inspecteur stelde dat belanghebbende houder was van bankrekeningen bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KBL). De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd voor de identificatie van belanghebbende als rekeninghouder. De rechtbank hechtte geen waarde aan de door belanghebbende overgelegde 'KBL-brief', omdat de echtheid ervan gemotiveerd was betwist door de inspecteur. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet in zijn bewijslast was geslaagd en vernietigde de navorderingsaanslagen, de boeten en de beschikkingen heffingsrente. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die € 672 bedroegen, en moest het griffierecht van € 44 worden vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.