Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Stb. 2011, 265 (hierna: de Wet) luidde artikel 27e van de AWR als volgt:
5.Immateriëleschadevergoeding
- i) de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel twee jaar is,
- ii) uit de standpunten van partijen voortvloeit dat, wat betreft de bezwaarfase, de periode tussen 25 maart 2003 (instemming door belanghebbenden met aanhouding bezwaar) en 15 april 2011 (datum arresten Hoge Raad) buiten aanmerking dient te blijven (afgerond acht jaar en één maand), en
- iii) naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de beroepsfase.
6.Proceskosten
7.Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.480;
- veroordeelt de Minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.020;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 83,20;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: