In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009. De inspecteur had eerder de bezwaarschriften van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de belanghebbende wel in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar geen reden zag om dit te doen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd tot kennisneming van de beroepen tegen de beslissingen van de inspecteur om geen ambtshalve vermindering te verlenen, omdat deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de verzoeken om ambtshalve vermindering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.