ECLI:NL:RBZWB:2015:2384

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2897
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij verzoeken om ambtshalve vermindering en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering van aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2008 en 2009. De inspecteur had eerder de bezwaarschriften van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze te laat waren ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de belanghebbende wel in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar geen reden zag om dit te doen. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd tot kennisneming van de beroepen tegen de beslissingen van de inspecteur om geen ambtshalve vermindering te verlenen, omdat deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard met betrekking tot de verzoeken om ambtshalve vermindering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/2897 en 14/2898
uitspraak van 2 februari 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende],wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2008 en 2009 met dagtekening 17 december 2010 en 3 februari 2011 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.047 respectievelijk € 16.719. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 28 maart 2014 de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 8 mei 2014, ontvangen bij de rechtbank op 8 mei 2014, beroep ingesteld. Gezien de samenhang van de procedures met nummers 14/2897 tot en met 14/2901, heeft de griffier voor al deze procedures tezamen slechts eenmaal een griffierecht geheven van € 45. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], bijgestaan door [A] en [B] en namens de inspecteur [verweerder]. Ter zitting zijn de zaken bij de rechtbank bekend onder het procedurenummers AWB 14/2897 t/m 14/2946, 14/2951, 14/2952, 14/2957 t/m 14/2962, 14/2964 t/m 14/2966, 14/2968 t/m 14/2978 gelijktijdig behandeld.
1.4.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
1.5.
De rechtbank heeft ter zitting een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tegelijk met deze uitspraak in afschrift naar partijen is verzonden.
1.6.
Bij brieven van 19 november 2014 en 18 december 2014 heeft de rechtbank partijen bericht dat de termijn waarbinnen schriftelijke uitspraak wordt gedaan, is verlengd met zes weken.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar eigenaar van een eigen woning die op het warmtenet (stadsverwarming) van Essent Local Energy Solutions BV (hierna: Essent) is aangesloten. Belanghebbende betaalt maandelijks een financieel voorschot aan Essent voor zijn warmteafname op basis van inschatting en historisch verbruik, geïndexeerd naar de nieuwe energietarieven. Eenmaal per jaar vindt er een financiële afrekening plaats over het verschil tussen de voorschotten en de kosten van het werkelijk gebruik van de warmteafname. Bij deze afrekening worden onder de vaste kosten bedragen in rekening gebracht onder vermelding van: “
Aansluitbijdrage”.
2.2.
Volgens onder meer de brief van Essent van 29 maart 2012 bestaan de aansluitkosten uit drie componenten, waarvan er twee bij aanleg in rekening zijn gebracht en één in 30 jaar als onderdeel van het vastrecht wordt verrekend via de jaarafrekening:

Derentabiliteitsbijdrage. Dit is een additionele aansluitbijdrage en gerelateerd aan de vermeden gemiddelde kosten van EPN-maatregelen (Energie Prestatie Norm) van de woning, vermeerderd met de vermeden kosten van de aansluitkosten op het gasnet.(…)
Deaansluitbijdrage: Deze is gebaseerd op het principe van de vermeden kosten in de woning en wordt berekend door uit te gaan van het verschil in kosten tussen de cv- en sv-installatie.
De derde kostenpost betreft de vermeden aansluitbijdrage voor deaardgasaansluitingdie in een warmtewoning ontbreekt.”
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 december 2013, ontvangen door de inspecteur op 6 december 2013, bezwaar gemaakt tegen onder meer de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2008 en 2009 welke conform de ingediende aangiften zijn opgelegd. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om alsnog (ambtshalve) de rentecomponent van de jaarlijks betaalde aansluitbijdrage in aanmerking te mogen nemen als aftrekbare kosten van de eigen woning in box 1.
2.4.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft geen ambtshalve vermindering verleend.
2.5.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen van zijn verzoeken om een ambtshalve vermindering maar is daar direct tegen in beroep gegaan.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar?
2. Zijn de door belanghebbende over de jaren 2008 en 2009 betaalde aansluitbijdragen voor de warmteaansluiting van Essent (ambtshalve) ten bedrage van € 106 respectievelijk € 111 als aftrekbare kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) aan te merken?
3. Is het niet in aftrek toestaan van deze kosten een schending van het gelijkheids- en/of het vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen 2008 en 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.941 (€ 20.047 -/- € 106) respectievelijk € 16.608 (€ 16.719 -/- € 111). De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Verschoonbare termijnoverschrijding
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Enkel het feit dat belanghebbende niet op de hoogte was van de samenstelling en de reden van de jaarlijks verschuldigde aansluitbijdrage levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Dit artikel ziet slechts op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Dat doet zich hier echter niet voor. Belanghebbende was namelijk wel in staat binnen de bezwaartermijn bezwaar te maken, maar zag daartoe geen reden. Het later bekend worden met feiten en omstandigheden die wel reden geven tot het indienen van bezwaar, maken een niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet alsnog verschoonbaar (vgl. HR, 11 juni 2004, nr. 39009, ECLI:NL:HR:2004:AP1368).
4.2.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren ongegrond te worden verklaard.
Beslissingen met betrekking tot de verzoeken om een ambtshalve vermindering
4.3.
Belanghebbende heeft rechtstreeks beroep ingesteld tegen de beslissingen op het verzoek om ambtshalve vermindering. Deze beslissingen betreffen beschikkingen als bedoeld in artikel 65 van de AWR die niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Gelet op artikel 26, eerste lid, van de AWR verklaart de rechtbank zich onbevoegd tot kennisneming van de beroepen voor zover die tegen die beschikkingen zijn gericht. Indien belanghebbende de rechtmatigheid van de beslissingen van de inspecteur op de verzoeken om ambtshalve vermindering aan de rechter wil voorleggen, moet hij zich wenden tot de civiele rechter (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797 en de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2014, nr. 14-00498, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407).

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart
- de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond;
- zich onbevoegd met betrekking tot de beroepen tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan op 2 februari 2015 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.