Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
aan [belanghebbende], [adres] te [vestigingsplaats], de ingevolge artikel 14 van de Grondwaterwet vereiste vergunning te verlenen. De vergunning betreft het onttrekken aan en het weer injecteren in de bodem van water op een diepte van 30 m tot 40 m –maaiveld op de percelen kadastraal voornoemd, volgens het principe zoals beschreven in het rapport “[rapport]”, van [D], 16 november 1999, nummer [nummer];
dat maximaal 15 m³ per uur, 360 m³ per dag, 11.160 m³ per maand, 18.000 m³ per kwartaal en 36.000 m³ per jaar mag worden onttrokken/geïnjecteerd;
aan deze vergunning de navolgende voorschriften te verbinden.
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
“dat niet [kan] afdoen aan het feit dat belanghebbende in de onderhavige jaren meer grondwater heeft onttrokken dan de op dat moment vergunde maxima.”Zoals volgt uit het vorenoverwogene deelt de rechtbank deze visie niet in de omstandigheden van belanghebbendes geval.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: