In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2014, staat de teruggaaf van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) centraal. De belanghebbende, gevestigd te [Plaats X], heeft bezwaar gemaakt tegen de BPM-aangifte van een Audi Q5, waarvoor een bedrag van € 14.107 was verschuldigd. Na betaling op 17 oktober 2011, heeft de inspecteur op 10 mei 2012 een teruggaaf van € 1.753 verleend, maar de belanghebbende verzocht om vergoeding van rente en kosten van de bezwaarfase. De rechtbank heeft op 25 juni 2014 de zitting gehouden, waarbij meerdere zaken gelijktijdig zijn behandeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 271 en het griffierecht van € 310 moet vergoeden. Tevens is de inspecteur verplicht om heffingsrente te vergoeden over de teruggaaf van € 1.753 vanaf 17 oktober 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nationale regeling voor proceskostenvergoeding niet adequaat is, gezien de strijdigheid met het Unierecht. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 253 vastgesteld voor de gemaakte proceskosten in de bezwaarfase, waarbij rekening is gehouden met de onrechtmatigheid van de nationale regelgeving. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de besluiten van de inspecteur en gelast de vergoeding van rente en proceskosten.