Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2008. De belanghebbende stelde dat de inspecteur de opgelegde aanslagen ambtshalve had moeten herzien, omdat er afspraken tussen partijen zouden zijn gemaakt. De rechtbank oordeelde echter dat tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering geen beroep openstaat bij de belastingrechter, aangezien dit geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is volgens artikel 26 van de AWR. De rechtbank merkte de herziene aangifte aan als een bezwaarschrift, ondanks dat de belanghebbende stelde geen bezwaar te hebben ingediend. Het bezwaar werd terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslagen correct had vastgesteld en dat de belanghebbende geen gronden had aangevoerd die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het betrekking had op de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijk voor het verzoek om ambtshalve vermindering.