Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 217329 / HA ZA 06-1962
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. P.J. Soede,
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Spaarbeleg genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 2 maart 2007
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
2.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJ 2005/ 60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJ 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal. De rechtbank acht de formulering van de voor de beoordeling relevante passages in dit informatiemateriaal inmiddels bekend en zal in dit vonnis niet opnieuw tot het citeren hiervan overgaan.
2.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
3.1. [eisende partij] heeft na het insturen van het Inschrijfformulier van Spaarbeleg een welkomstpakket ontvangen met daarin een Certificaat, de Algemene Voorwaarden, de Specifieke Bepalingen van het Spaarbeleg Garantiefonds en de Brochure.
3.2. Het door [eisende partij] afgesloten SprintPlan had een looptijd van 2 juli 2001 tot en met 30 juni 2006. [eisende partij] heeft ter uitvoering van de overeenkomst 60 maandtermijnen van EUR 226,89 (NLG 500,00) aan Spaarbeleg voldaan, derhalve in totaal een bedrag van EUR 13.613,40. [eisende partij] heeft na afloop van de overeenkomst een uitkering van Spaarbeleg ontvangen ter hoogte van EUR 1.366,48.
4.1. [eisende partij] vordert – samengevat – terugbetaling van alle door hem aan Spaarbeleg betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente wegens:
1. nietigheid van de overeenkomst op grond van strijd met artikel 9 van de Wck,
2. ontbinding van de overeenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming wegens schending van de zorgplicht,
3. vernietiging op grond van dwaling,
4. misleidende reclame en/of onrechtmatig handelen,
5. ontbinding van de overeenkomst omdat Spaarbeleg geen aandelen heeft gekocht en verkocht.
4.2. Spaarbeleg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
1. Nietigheid wegens strijd met Wck
5.1. De rechtbank heeft in haar vonnis van 6 juli 2005 (LJN: AT8955), in een procedure aangespannen door een deelnemer aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg, bepaald dat de Wck niet op de SprintPlan-overeenkomst van toepassing is. De rechtbank heeft daarbij, kort samengevat, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de rechtbank is de SprintPlan-overeenkomst te beschouwen als een krediettransactie in de zin van art. 1 aanhef en onder a, 1° Wck. De rechtbank is evenwel ook van oordeel dat de SprintPlan-overeenkomst een vorm van effectenbelening is die op grond van art. 4 lid 1 aanhef en onder h Wck van de werking van de Wck is uitgezonderd. De rechtbank baseert zich hierbij op een analyse van de uitlatingen door de verantwoordelijk Minister (van Financiën) over (de gevolgen van) de aandelenlease-overeenkomsten, de Memorie van toelichting naar aanleiding van een wijziging van o.a. de Wck en de relatie tussen de bescherming die de Wck beoogt te bieden en de beschermingsgedachte die ten grondslag ligt aan de Europese regelgeving op dit terrein.”
5.2. De rechtbank heeft dit oordeel herhaald in diverse andere vonnissen (waaronder die met LJN nummer: AZ3654 en AZ3667). [eisende partij] heeft in deze procedure gewezen op het feit dat de kantonrechter van de rechtbank Utrecht een andere opvatting huldigt over de toepasselijkheid van de Wck. De rechtbank is hier uiteraard mee bekend, maar ziet ook hierin geen aanleiding om af te wijken van haar eerdere oordeel. Door [eisende partij] zijn in de onderhavige procedure ook geen nieuwe argumenten aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om van haar eerdere, in bovengenoemd vonnis van 6 juli 2005 uitgebreid gemotiveerde, oordeel af te wijken. De vordering van [eisende partij], voor zover gebaseerd op de stelling dat de SprintPlan-overeenkomsten nietig zijn wegens strijd met de Wck, wordt dan ook afgewezen.
2. Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht
5.3. Deze rechtbank heeft in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
3. Vernietiging op grond van dwaling
5.4. [eisende partij] heeft een beroep gedaan op dwaling met de stelling dat hij dacht dat het SprintPlan een spaarproduct was en dat Spaarbeleg onvoldoende heeft gewezen op het risico dat de inleg verloren kon gaan. Ter comparitie heeft [eisende partij] nog aangevoerd dat hij uit de term “Garantiewaarde” in het informatiemateriaal had begrepen dat na vijf jaar gegarandeerd een uitkering gedaan zou worden ter hoogte van die garantiewaarde, in zijn geval van NLG, 75.000,-.
5.5. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, recent nog in haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hem participaties zou kopen in het GarantieFonds. In de Algemene Voorwaarden staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn.
5.6. In hetzelfde vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de deelnemers de op het Certificaat vermelde garantiewaarde niet hebben kunnen en mogen begrijpen als een gegarandeerde einduitkering. Zoals uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, mochten de deelnemers er – bij bestudering van het informatiemateriaal – juist niet van uitgaan dat de overeenkomst een spaarproduct was, zodat zij er ook niet van uit mochten gaan dat zij aan het einde van de looptijd recht zouden hebben op enig spaarbedrag, laat staan op een bedrag dat vele malen hoger is dan het totaal van de maandelijkse betalingen.
5.7. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, die aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken. [eisende partij] heeft immers erkend dat hij alle informatie over het SprintPlan heeft ontvangen. Van [eisende partij] mocht worden verwacht dat hij dit informatiemateriaal heeft gelezen en hij heeft ter comparitie bevestigd dat hij dit ook heeft gedaan. Als hij dan toch stelt te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst, omdat hij dacht dat hij ging sparen, dan moet deze dwaling naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening blijven. Het beroep op dwaling wordt dan ook afgewezen.
4. Misleidende reclame/schending zorgplicht
5.8. In het petitum onder 4. heeft [eisende partij] schadevergoeding wegens misleidende reclame gevorderd. Nu in het lichaam van de dagvaarding met betrekking tot deze grondslag in het geheel niets is aangevoerd, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
5.9. [eisende partij] heeft een beroep gedaan op de twee uitspraken van deze rechtbank in de twee voornoemde collectieve acties en gesteld dat Spaarbeleg ook jegens hem de zorgplicht heeft geschonden en mitsdien op grond van onrechtmatige daad verplicht is de door hem dientengevolge geleden schade te vergoeden.
5.10. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer.
5.11. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eisende partij] heeft geschonden. Zij heeft immers niet bij [eisende partij] geverifieerd of hij alle denkstappen had gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eisende partij]. Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.12. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eisende partij] gestelde schade ontbreekt. [eisende partij] heeft ter comparitie aangevoerd dat zijn doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen om zich op een termijn van 5 jaar in te kopen in het familiebedrijf. Hij heeft tevens verklaard dat hij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als hem duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij] met deze verklaring voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het SprintPlan niet zou hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
5.13. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen steeds verworpen. De rechtbank gaat aan die stelling ook nu voorbij.
5.14. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd. De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren.
5.15. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn/haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige – die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten – beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
5.16. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank – samenvattend – rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
5.17. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien de specifieke omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Omstandigheden die daartoe van belang kunnen zijn, betreffen bijvoorbeeld:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
5.18. [eisende partij] was ten tijde van het afsluiten van SprintPlan 35 jaar oud en betaalde een bedrag van FL. 500,-- per maand. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij de maandtermijnen destijds goed kon voldoen, doch dat hij om verlaging van de maandtermijn heeft verzocht in 2002. Door de geboorte van zijn kinderen in dat jaar en de daarmee samenhangende kosten, werd het voldoen van de maandtermijnen moeilijker. Toen hem duidelijk werd dat verlaging van de maandtermijn geld zou kosten, heeft hij dit niet gedaan en een lening afgesloten om de extra kosten voor de kinderen te betalen.
5.19. [eisende partij] heeft zijn belastingaangifte en die van zijn echtgenote over 2001 overgelegd waaruit zijn financiële positie ten tijde van het afsluiten van het SprintPlan is af te leiden. Hieruit blijkt dat hij in 2001 gehuwd was en een inkomen had van bruto EUR 50.221,-- per jaar, terwijl zijn echtgenote in dat jaar EUR 18.067,-- bruto verdiende. De echtelijke woning had een WOZ-waarde van EUR 366.654,-- en was belast met hypothecaire lening waarvoor jaarlijks een bedrag van EUR 22.338,- werd betaald. De waarde van de overige schulden overtrof de waarde van de bezittingen.
5.20. [eisende partij] heeft gesteld dat hij geen beleggingservaring heeft en geen verstand heeft van ingewikkelde financiële producten. Zijn opleidingniveau is MAVO en MBO en hij werkt al 20 jaar in het familiebedrijf: een transportbedrijf waarvan hij thans directeur is.
5.21. De rechtbank ziet in het bovenstaande geen aanleiding om naar boven, noch naar beneden af te wijken van haar uitgangspunt dat 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg dient te blijven. Het inkomen van [eisende partij] is weliswaar hoger dan gemiddeld, daar staat tegenover dat de woonlasten dat ook zijn. Voorts geven het opleidingniveau, noch de leeftijd van [eisende partij] aanleiding om een groter deel van de eigen schuld voor eigen rekening te laten. [eisende partij] heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat de maandelijkse betalingen, ook al heeft hij deze steeds tijdig voldaan, reeds een jaar na het afsluiten van het SprintPlan zwaarder op zijn inkomen bleken te drukken dan verwacht en dat hij daarom een lening heeft moeten sluiten. De rechtbank komt, dit alles afwegende, tot een verdeling van de schade, waarbij 60% voor rekening van Spaarbeleg komt. De rechtbank zal bij de berekening van de schade rekening houden met het feit dat [eisende partij] een uitkering van EUR 1.366,48 heeft ontvangen. De totale schade wordt mitsdien vastgesteld op EUR 12.246,92, waarvan Spaarbeleg EUR 7.348,15 dient te vergoeden.
5. aankoop/verkoop participaties
5.22. Nu de advocaat van [eisende partij] ter comparitie heeft meegedeeld dat indien de rechtbank één van de vorderingen voor toewijzing vatbaar acht, de volgende vorderingen geen verdere beoordeling behoeven, gaat de rechtbank op het onder 5. gevorderde niet verder in.
5.23. Spaarbeleg zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.100,87
6.1. veroordeelt Spaarbeleg om aan [eisende partij] te betalen een bedrag van EUR 7.348,15 (zevenduizenddriehonderdachtenveertig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over 60% van de maandelijks door [eisende partij] uit hoofde van de overeenkomst aan Spaarbeleg betaalde bedragen telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt Spaarbeleg in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op EUR 1.100,87,
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2007.
w.g. griffier w.g. rechter