ECLI:NL:HR:2005:AU3264

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/017HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie door curator van vordering op aansprakelijkheidsverzekeraar in faillissement

In deze zaak gaat het om de cessie van een vordering door de curator in het faillissement van SIW International B.V. aan de werknemer, [verzoeker], die letselschade heeft geleden door een bedrijfsongeval op 14 maart 2001. De rechtbank te Utrecht heeft op 17 november 2004 het faillissement van SIW International B.V. uitgesproken en benoemde een rechter-commissaris en curator. De vordering op de aansprakelijkheidsverzekeraar van SIW International B.V. behoort tot de failliete boedel. [Verzoeker] verzocht de rechter-commissaris om deze vordering 'om niet' aan hem over te dragen, maar de rechter-commissaris stemde alleen in met de cessie onder de voorwaarde dat 10% van het toegewezen bedrag in de boedel zou vallen. [Verzoeker] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd.

In cassatie heeft de Hoge Raad de zaak beoordeeld. [Verzoeker] voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel geschonden was, omdat in een ander faillissement een vergelijkbare cessie wel was toegestaan voor een symbolisch bedrag van € 1,--. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [verzoeker] onvoldoende had onderbouwd waarom zijn geval gelijk was aan dat van het andere faillissement. De rechtbank had ook geconstateerd dat in andere vergelijkbare gevallen de schadevordering tegen een boedelbijdrage was gecedeerd.

Daarnaast betoogde [verzoeker] dat de toekomstige wetgeving hem een directe vordering tegen de verzekeraar zou toekennen, maar de rechtbank had geoordeeld dat dit verweer niet in de beoordeling kon worden betrokken, omdat de raadsman dit ter terechtzitting had prijsgegeven. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep van [verzoeker] niet kon slagen en verwierp het cassatieverzoek.

Uitspraak

2 december 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/017HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
1. Het geding in feitelijke instanties
De rechtbank te Utrecht heeft op 17 november 2004 het faillissement van SIW International B.V. uitgesproken met benoeming van een rechter-commissaris en een curator.
Tot de failliete boedel behoort een vordering op de aansprakelijkheidsverzekeraar van SIW International B.V. in verband met de aanspraak van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - op vergoeding van letselschade ten gevolge van een bedrijfsongeval dat [verzoeker] als werknemer van SIW International B.V. op 14 maart 2001 heeft gehad.
[Verzoeker] heeft verzocht dat deze vordering "om niet" aan hem wordt overgedragen. De rechter-commissaris heeft daarop laten weten akkoord te gaan met de cessie van de letselschadevordering op voorwaarde dat 10% van het bedrag dat uiteindelijk wordt toegewezen in de boedel valt.
Daarop heeft de advocaat van [verzoeker] bij brieven van 15 en 22 december 2004 de rechter-commissaris verzocht op morele gronden toestemming te geven de prijs van de overdracht van de vordering vast te stellen op een geringer, meer symbolisch bedrag, te weten € 1,--.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 23 december 2004 laten weten dat hij het voorgestelde bedrag van € 1,-- te laag vindt en dat hij blijft bij zijn hiervoor vermelde beslissing.
Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] hoger beroep bij de rechtbank te Utrecht ingesteld.
De rechtbank heeft na een mondelinge behandeling op 13 januari 2005 bij beschikking van 17 januari 2005 het beroep verworpen en de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd.
De beschikking van de rechtbank van 17 januari 2005 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 6 oktober 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 17 november 2004 heeft de rechtbank het faillissement van SIW International B.V., statutair gevestigd te Baarn, uitgesproken.
(ii) Tot de failliete boedel behoort een vordering op de aansprakelijkheidsverzekeraar van SIW International B.V. in verband met de aanspraak van [verzoeker] op vergoeding van letselschade ten gevolge van een bedrijfsongeval dat hij als werknemer van SIW International B.V. op 14 maart 2001 heeft gehad.
(iii) [Verzoeker] heeft de rechter-commissaris verzocht de curator toestemming te verlenen deze vordering aan [verzoeker] over te dragen voor € 1,--. De rechter-commissaris heeft daarop bij brief van 23 december 2004 laten weten dat hij akkoord is met cessie van de vordering, echter niet voor € 1,-- maar tegen 10% van het bedrag dat uiteindelijk wordt toegewezen.
(iv) [Verzoeker] heeft bij de rechtbank hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
3.2 De rechtbank heeft de in de brief van 23 december 2004 neergelegde beslissing van de rechter-commissaris aangemerkt als een beschikking als bedoeld in art. 67 F. en heeft het beroep van [verzoeker] verworpen en de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd.
3.3 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel. In dat kader had [verzoeker] aangevoerd dat in een ander faillissement, te weten het faillissement [A] B.V., een rechter-commissaris en lid van dezelfde rechtbank in een vergelijkbare situatie wel toestemming heeft gegeven om de vordering op de verzekeraar tegen € 1,-- te cederen. De rechtbank verwierp dit beroep op grond van de overweging:
"De rechtbank is van oordeel dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom het geval van [A] B.V. gelijk moet worden geacht te zijn aan het onderhavige geval. Dit geldt des te meer nu er ook in andere de rechtbank ambtshalve bekende gevallen de schadevordering van het failliete bedrijf op een verzekeraar uit hoofde van een bedrijfsongeval tegen een boedelbijdrage aan de benadeelde werknemer werd gecedeerd."
Het onderdeel acht het oordeel dat [verzoeker] onvoldoende heeft onderbouwd waarom het geval van [A] B.V. gelijk moet worden geacht aan het onderhavige geval onbegrijpelijk, althans zonder nadere redengeving onbegrijpelijk. Het onderdeel wijst in dit kader op de door [verzoeker] in zijn beroepschrift aangevoerde omstandigheden dat het ook in dat geval ging over een werknemer die letsel kreeg door een bedrijfsongeval met materiële en immateriële schade tot gevolg, terwijl de werkgever zich tegen bedrijfsongevallen had verzekerd en in staat van faillissement was geraakt en dat ook in die kwestie de betrokken werknemer geen directe vordering had tegen de WA-assuradeur.
3.4 Het onderdeel faalt. De rechtbank heeft kennelijk de in het onderdeel genoemde kenmerken niet toereikend geacht om aan te nemen dat het onderhavige geval een voldoende mate van overeenstemming vertoonde met het geval waarop [verzoeker] zich had beroepen. Mede in aanmerking genomen dat, naar de rechtbank ambtshalve bekend was, in andere gevallen met soortgelijke kenmerken de schadevordering ook tegen een (niet symbolische) boedelbijdrage was gecedeerd, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en behoefde het geen nadere motivering.
3.5 Onderdeel 2 heeft betrekking op het betoog van [verzoeker] dat naar komend recht (art. 7.17.2.9c BW) de benadeelde met personenschade een directe vordering zal worden toegekend tegen de verzekeraar. Indien dat geldend recht zou zijn, zou de benadeelde zich geheel buiten de boedel om kunnen verhalen. [Verzoeker] verzocht de rechtbank de ratio van dit wetsvoorstel toe te passen in het onderhavige geval. De rechtbank overwoog dienaangaande dat de raadsman van [verzoeker] "dit verweer" ter terechtzitting heeft prijsgegeven zodat het niet in de beoordeling zal worden betrokken. Het onderdeel acht het oordeel van de rechtbank dat de raadsman van [verzoeker] zijn beroep op de ratio van de toekomstige regeling ter terechtzitting heeft prijsgegeven onbegrijpelijk.
3.6 Wat er zij van de juistheid van de klacht, het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het betoog van [verzoeker] strekte ertoe dat de rechtbank, vooruitlopend op de nieuwe wettelijke regeling, zou beslissen dat de curator op grond van de ratio van art. 7.17.2.9c BW gehouden was de vordering tegen een symbolisch bedrag aan hem te cederen. Zodanige gehoudenheid verdraagt zich evenwel, zonder wettelijke grondslag, die ontbreekt, niet met de aan de curator in art. 68 F. opgedragen taak.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 2 december 2005.