ECLI:NL:RBROT:2025:4320

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
AWB-22_5523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking van Tozo-uitkering en terugvordering van ontvangen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandige ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, alsook de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar Tozo-uitkering over de maanden februari tot en met september 2021 en de terugvordering van een bedrag van € 8.906,27. Het college had de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig waren ingediend. Eiseres stelde dat zij op 18 juli 2022 bezwaar had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet had aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. De rechtbank had eerder op 16 maart 2023 het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar het college had verzet aangetekend, wat leidde tot de huidige procedure. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak niet gerechtvaardigd was en kende eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toe voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de Staat tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, het college

(gemachtigde: J.L.M. Lempsink)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat

Procesverloop

1. Met het besluit van 10 juni 2022 (primair besluit I) heeft het college het recht op een uitkering op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (hierna: de Tozo-uitkering) over de maanden februari 2021 tot en met september 2021 ingetrokken en een nettobedrag van € 8.906,27 van eiseres teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van eveneens 10 juni 2022 (primair besluit II) heeft het college het recht op de Tozo-uitkering over de maand december 2020 ingetrokken en een brutobedrag van € 256,12 teruggevorderd.
1.2.
Met het besluit van 19 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Bij uitspraak van 16 maart 2023 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het bestreden besluit vernietigd.
1.5.
Tegen deze uitspraak heeft het college verzet gedaan.
1.6.
Bij uitspraak van 25 november 2024 van deze rechtbank (ROT 22/5523 V) is het verzet gegrond verklaard, zodat de uitspraak van 16 maart 2023 is komen te vervallen en het beroep op zitting zal worden behandeld.
1.7.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.8.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar gemachtigde en namens het college S. Noordermeer en
R. Achahbar.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
2. Aan de primaire besluiten ligt ten grondslag dat eiseres en haar partner niet hebben doorgegeven dat er inkomsten waren gedurende de uitkeringsperiode, zodat de inlichtingenplicht is geschonden. Volgens het college zijn er geen dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
2.1.
De primaire besluiten zijn per post verzonden op 10 juni 2022. De bezwaartermijn is gaan lopen op 11 juni 2022, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep tot en met 22 juli 2022.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet tijdig bezwaar is gemaakt.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres betoogt op maandag 18 juli 2022 bezwaar te hebben gemaakt. Deze datum staat ook op het bezwaarschrift vermeld. Eiseres stelt op die dag het bezwaarschrift ter post te hebben aangeboden op het PostNL-punt bij de Primera te Middelharnis. Eiseres heeft bij het PostNL-punt een postzegel gekocht, de medewerker van het PostNL-punt heeft de postzegel op de envelop gedaan en de envelop met het bezwaarschrift in de postbak gedaan.
3.1.
Op maandag 25 juli 2022 heeft eiseres telefonisch contact opgenomen met de gemeente om na te vragen of haar bezwaar door de gemeente is ontvangen. Eiseres sprak toen een medewerker die aangaf dat het bezwaar niet was ontvangen en eiseres verzocht om het bezwaarschrift diezelfde dag nog op het gemeentehuis af te geven. De envelop met datumstempel 25 juli 2022 in het procesdossier betreft de door eiseres op die dag op het gemeentehuis afgegeven envelop. Eiseres stelt van de afgifte van de envelop een ontvangstbevestiging te hebben gekregen. Zij kan deze echter niet meer vinden.
Het oordeel van de rechtbank
4. Op grond van vaste jurisprudentie [1] is het, wanneer een stuk te laat is binnengekomen, aan de indiener van het stuk om aannemelijk te maken dat het stuk voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
Eiseres is hierin niet geslaagd. Het bezwaarschrift is niet per aangetekende post verzonden. In deze procedure heeft eiseres eerst met de brief van 21 maart 2025 een nadere toelichting gegeven op de gestelde terpostbezorging bij Primera en een daaropvolgend telefoongesprek met een medewerker van de gemeente. Deze toelichting is echter niet voorzien van een onderbouwing met thans nog enigszins betrouwbaar te verifiëren feiten of met een schets van omstandigheden die tijdige terpostbezorging redelijk aannemelijk maken.
5. Aan het door eiseres gedane bewijsaanbod om haar verklaring onder ede af te leggen, gaat de rechtbank voorbij. De Awb geeft geen voorziening die het horen van een van de partijen als getuige mogelijk maakt. [2]
6. De overgelegde verklaring van de moeder is onvoldoende, omdat deze achteraf is opgesteld en niet wordt ondersteund met verifieerbare stukken.
7. In hetgeen eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De enkele omstandigheid dat volgens eiseres een medewerker van de gemeente haar op 25 juli 2022 telefonisch had verzocht het bezwaarschrift dezelfde dag nog op het gemeentehuis af te geven, is onvoldoende, nu hiervoor geen nadere onderbouwing of begin van bewijs voorligt.
Immateriële schade
8. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
9. Op basis van de richtlijnen van de Hoge Raad, zoals omschreven in zijn arrest van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, oordeelt de rechtbank als volgt.
10. Geschillen behoren binnen een redelijke termijn te worden berecht. Hierbij geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat het college het bezwaarschrift ontvangt.
11. De redelijke termijn voor geschilbeslechting is overschreden als tussen de datum waarop bezwaar is gemaakt en de datum van de uitspraak in eerste aanleg meer dan twee jaren zijn verstreken. Het college heeft het bezwaar van eiseres op 25 juli 2022 ontvangen. Deze uitspraak wordt gedaan op 11 april 2025. Tot de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en bijna negen maanden verstreken.
12. Er is geen aanleiding om deze lange behandelduur gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat de procedure bijna negen maanden te lang heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, komt de rechtbank tot een vergoeding van € 1.000,-. De schadevergoeding komt ten laste van de Staat.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt voor het beroep ook geen vergoeding van haar proceskosten.
14. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Eiseres heeft recht op een vergoeding van € 1.000,-.
15. Vanwege het feit dat aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, bestaat ook aanspraak op een proceskostenvergoeding hiervoor. De rechtbank veroordeelt de Staat in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is op grond van artikel 8:94, tweede lid, van de Awb geen griffierecht verschuldigd. Daarom bestaat geen recht op vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond:
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:948, van 30 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2604 en van 31 oktober 2023: ECLI:NL:CRVB:2023:2076.
2.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:196.