ECLI:NL:CRVB:2022:2604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21 / 1773 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, dat zijn aanvraag voor een tegemoetkoming voor hoge zorgkosten niet-ontvankelijk had verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De appellant stelde dat hij zijn bezwaarschrift op 21 april 2020 had gedeponeerd, maar het college ontving het pas op 22 april 2020, wat te laat was. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend. De rechtbank had terecht geen verschoonbare termijnoverschrijding aangenomen, aangezien er geen gegronde redenen waren voor de vertraging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

21 1773 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 april 2021, 20/1193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 30 november 2022

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Delden en mr. M. Beulakker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 10 december 2019 een aanvraag voor een tegemoetkoming voor personen met een chronische ziekte of beperking voor het jaar 2018 bij het college ingediend.
1.2.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college aan appellant over het jaar 2019 een tegemoetkoming van € 175,- voor hoge zorgkosten verstrekt.
1.3.
Het college heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2020 bij besluit van 15 juni 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, dat wil zeggen op uiterlijk 21 april 2020, zijn bezwaarschrift heeft ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat niet gebleken is van gegronde redenen op grond waarvan appellant zijn bezwaarschrift niet tijdig kon indienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zijn bezwaarschrift tijdig, te weten op 21 april 2020, in de brievenbus van het stadskantoor van de gemeente Zwolle heeft gedeponeerd. Dat het poststempel op 22 april 2020 is gezet, doet er volgens appellant niet aan af dat hij op tijd bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar een arrest van 28 februari 2006 van het gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4251. Appellant is het er niet mee eens dat het college hem geen tegemoetkoming voor meerkosten over het jaar 2018 heeft verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien een bezwaar- of beroepschrift in de brievenbus van het bestuursorgaan of de rechterlijke instantie is gedaan en het geschrift blijkens het door het bestuursorgaan of de rechterlijke instantie daarop geplaatste stempel van ontvangst na het einde van de termijn is ontvangen, is het aan de indiener om aannemelijk te maken dat het geschrift eerder dan het stempel aangeeft door de geadresseerde is ontvangen.
4.3.
Appellant heeft in bewaar aangevoerd dat het bezwaarschrift binnen was vóór 24 april 2020, en daarmee tijdig. In beroep heeft hij aangevoerd dat het bezwaarschrift op 19 april 2020 is ingediend en dat het bezwaarschrift binnen een week, op 22 april, door het college is ontvangen, waardoor het tijdig zou zijn ontvangen. Later heeft appellant erkend dat het bezwaarschrift uiterlijk 21 april 2020 ingediend moest zijn, en heeft hij gesteld dat hij het bezwaarschrift de avond van 21 april 2020 in de brievenbus van het stadskantoor heeft gedeponeerd. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant met de enkele stelling dat hij zijn bezwaarschrift in de avond van 21 april 2020 in de brievenbus van het stadskantoor heeft gedeponeerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig, dat wil zeggen daadwerkelijk op 21 april 2020, zijn bezwaarschrift heeft ingediend. Het moet ervoor gehouden worden dat appellant op 22 april 2020 zijn bezwaarschrift heeft ingediend en dat is te laat. De verwijzing van appellant naar het onder 3. genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Dit arrest ziet op een situatie waarin aannemelijk is geacht dat een poststuk in het ongerede is geraakt, waardoor het te laat werd gestempeld. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat appellant door de situatie rond COVID19 of anderszins buiten staat was (tijdig) een bezwaarschrift in te dienen is niet gebleken. Het college heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van wat appellant over een tegemoetkoming voor 2018 naar voren heeft gebracht komt de Raad niet toe.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R. van Doorn