4.3.Appellant heeft aangevoerd dat, voor zover de bewijslast bij hem ligt, hij aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden van de bezwaren op 30 december 2020, en dus tijdig, zijn ingediend. Het college heeft de bezwaren daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij verwijst appellant in het bijzonder naar de in beroep overgelegde verklaring van de zwager. Daarnaast heeft hij gewezen op de gebrekkige postverwerking van het college waaruit volgt dat geen doorslaggevende waarde kan worden gehecht aan het datumstempel van [Naam instantie] . Hij heeft stukken in het geding gebracht die dat onderbouwen en hij heeft, indien nog nodig, gevraagd om het hoofd van de postafdeling en de directrice van [Naam instantie] als getuigen te horen. Deze beroepsgrond slaagt. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
4.3.1.De gemachtigde van appellant heeft gesteld dat hij de brieven met de gronden van bezwaar op 30 december 2020 aan zijn zwager heeft meegegeven. In de verklaring van de zwager staat dat hij deze brieven op diezelfde dag in de brievenbus bij [Naam instantie] heeft gedaan. Anders dan het college kennelijk meent, is de verklaring van de zwager op zijn minst een begin van bewijs dat appellant de gronden van de bezwaren tijdig heeft ingediend. Deze verklaring is namelijk concreet, gedetailleerd en, anders dan het college stelt, verifieerbaar. Zo had het college bij de medewerkster die op 30 december 2020 aan de balie zat kunnen informeren of op 30 december 2020 iemand had gevraagd naar de brievenbus van [Naam instantie] . Ook was het mogelijk om aan de hand van belgegevens van de zwager van de gemachtigde na te gaan of hij op 30 december 2020 rond 16.30 uur tweemaal heeft gebeld, zoals in zijn verklaring staat. Het college had deze gegevens bij de gemachtigde kunnen opvragen.
4.3.2.Het college heeft tijdens de zitting op vragen van de Raad hierover verklaard dat naar aanleiding van de verklaring van de zwager geen navraag is gedaan bij de baliemedewerkster, geen contact is opgenomen met de zwager en ook niet is nagegaan of de zwager op 30 december 2020 inderdaad tweemaal heeft gebeld met de gemachtigde van appellant. Dat het college dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening. In ieder geval kan het college zich er niet op beroepen dat aan de verklaring van de schoonbroer geen (enkele) betekenis toekomt met als argument dat deze niet verifieerbaar is.
4.3.3.Dat de verklaring van de zwager pas in beroep is verstrekt, maakt niet dat deze daarom minder geloofwaardig is. De verklaring komt overeen met wat de gemachtigde van appellant in zijn brief van 25 januari 2021 heeft verklaard en de gemachtigde heeft in die brief al aangeboden een verklaring van zijn zwager te overleggen als dat nodig werd geacht.
4.3.4.Het college heeft met het datumstempel van 5 januari 2021 het begin van het door appellant geleverde bewijs, in de vorm van de verklaring van de zwager, niet weerlegd. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.3.5.Bij verzending per post geldt volgens vaste rechtspraak dat als op een enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt wordt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de afstempeling van een poststuk op een bepaalde datum door PostNL niet uitsluit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd, maar dat dit niet wegneemt dat het datumstempel veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. Als het stuk een poststempel van PostNL bevat met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel vermeldt, en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn, ter post is bezorgd.
4.3.6.Het hiervoor weergegeven bewijsrechtelijke uitgangspunt geldt in dit geval niet voor het datumstempel dat op de brieven met de bezwaargronden is geplaatst. Uit het systeem van postverwerking van [Naam instantie] is namelijk geen conclusie te trekken over de werkelijke datum van ontvangst van de gronden in de brievenbus van [Naam instantie] . Dit volgt uit de toelichting van het college op dat systeem.
4.3.7.Het college heeft de werkwijze bij de postverwerking door [Naam instantie] in een brief van 9 mei 2023 aan de Raad en tijdens de zitting als volgt toegelicht. De post die in de brievenbussen van [Naam instantie] is gedaan wordt eerst verzameld door de postmedewerker, maar wordt niet meteen gestempeld voor ontvangst. Dit geldt ook voor de via PostNL ontvangen post. De postmedewerker sorteert alle post op post voor Juridische zaken en overige post en brengt deze dan naar de betreffende afdelingen. Daar wordt de post gestempeld door medewerkers van die afdelingen. Bij het zetten van het datumstempel wordt onderscheid gemaakt tussen post die via PostNL is ontvangen en post die in de brievenbus van [Naam instantie] is gedaan. De post die tussen 07.00 uur en 08.00 uur uit de brievenbussen van [Naam instantie] is gehaald ontvangt het datumstempel van de vorige dag. Post die op een later tijdstip uit deze brievenbussen is gehaald ontvangt het datumstempel van die dag. Bij post die via PostNL is ontvangen wordt als datum van ontvangst de datum gestempeld waarop de post wordt verwerkt. Dit hoeft niet dezelfde datum te zijn als de datum waarop de post is ontvangen.
4.3.8.Uit deze beschrijving blijkt dat de post niet meteen bij binnenkomst wordt gestempeld, maar pas op de afdeling waarvoor de post bestemd is, en dat binnen de afdelingen verschillende medewerkers de post verwerken en voor ontvangst stempelen. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat een ontvangen brief wordt gestempeld met een datumstempel dat niet overeenkomt met de datum waarop de brief in de brievenbus is ontvangen.
4.3.9.Bovendien gaat het in dit geval om postverwerking rond de jaarwisseling, een periode met afwijkende werkdagen en werktijden, en vond de postverwerking ook nog plaats in een periode waarin de coronapandemie bij bedrijven en overheidsinstellingen veelal nog een van de normale situatie afwijkende werkwijze en personele bezetting tot gevolg had.
4.3.10.Daarnaast heeft appellant voorbeelden verstrekt van gevallen waarbij het op de brieven geplaatste datumstempel van [Naam instantie] niet juist kan zijn omdat uit andere stempels blijkt dat de post (veel) eerder was ontvangen. Hiervoor kon het college ter zitting niet in alle gevallen een verklaring geven.
4.3.11.Gelet op 4.3.1 tot en met 4.3.10 had het college voor het moment van indiening van de gronden van bezwaar meer waarde moeten hechten aan de verklaring van de zwager dan aan het geplaatste datumstempel. Uitgaande van die verklaring heeft appellant de gronden van de bezwaren tijdig ingediend. Dat er tussen 30 december 2020 en 5 januari 2021 meerdere momenten zijn geweest waarop de brieven volgens het college zouden moeten zijn afgestempeld doet daar niet aan af, omdat niet is gebleken dat dit ook werkelijk is gebeurd.