ECLI:NL:RBROT:2025:365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/5529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcohol- en drugsmisbruik en de beoordeling van het CBR

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Eiser, die in de vroege ochtend van 15 oktober 2022 werd aangehouden met een te hoog ademalcoholgehalte, is van mening dat het CBR ten onrechte heeft aangenomen dat hij een stoornis in alcoholgebruik heeft. Hij stelt dat het CBR de vergewisplicht heeft geschonden door geen reactie van de psychiater te vragen op zijn bezwaargronden. De rechtbank oordeelt dat het CBR op basis van het rapport van de psychiater tot de conclusie kon komen dat er bij eiser sprake is van een stoornis in alcoholgebruik. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Het procesverloop laat zien dat het rijbewijs van eiser ongeldig was verklaard vanwege het niet betalen van de kosten van een rijgeschiktheidsonderzoek. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van het CBR, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR aanwezig waren.

De psychiater concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een stoornis in alcoholgebruik en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij met het alcoholmisbruik was gestopt. De rechtbank bevestigt dat het CBR zich op het rapport van de psychiater mocht baseren en dat er geen sprake was van inhoudelijke tegenstrijdigheden. De rechtbank wijst erop dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet noodzakelijkerwijs overeen hoeft te komen met de DSM-5 diagnose ‘stoornis in alcoholgebruik’. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht heeft besloten om het rijbewijs van eiser ongeldig te laten en dat de vergewisplicht niet is geschonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C.M. Suijkerbuijk),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [persoon A] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het ongeldig blijven van het rijbewijs van eiser. Eiser is het niet eens met dit besluit. Eiser is van mening dat het CBR ten onrechte heeft aangenomen dat hij een stoornis in alcoholgebruik heeft en dat uit één misstap veel te vergaande conclusies zijn getrokken. Ook stelt hij dat het CBR de vergewisplicht heeft geschonden door op de bezwaargronden geen reactie van de psychiater te vragen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het ongeldig blijven van het rijbewijs.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR op basis van het rapport van de psychiater tot de conclusie kon komen dat er bij eiser sprake is van een stoornis in alcoholgebruik in ruime zin. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Het rijbewijs van eiser is ongeldig verklaard vanwege het niet betalen van de kosten van een rijgeschiktheidsonderzoek. Eiser heeft verzocht zijn rijbewijs weer geldig te verklaren en heeft daartoe een onderzoek naar zijn middelengebruik ondergaan. Met het besluit van 7 februari 2024 heeft het CBR besloten om het rijbewijs van eiser ongeldig te laten. Met het bestreden besluit van 23 april 2024 heeft het CBR het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Het CBR heeft aan eiser een educatieve maatregel alcohol en verkeer (de maatregel) opgelegd, omdat hij in de vroege ochtend van 15 oktober 2022 is aangehouden door de politie nadat hij had gereden met een te hoog ademalcoholgehalte. Eiser is op 24 november 2022 opnieuw aangehouden, nadat hij had gereden met een te hoog cannabisgehalte in zijn bloed. Het CBR heeft de oplegging van de maatregel hierop ingetrokken en vervangen door een nieuw besluit waarin aan eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid in verband met drugsgebruik (het onderzoek) is opgelegd. Eiser heeft de kosten die zijn verbonden aan dit onderzoek te laat betaald. Daarop heeft het CBR bij besluit van 2 februari 2023 het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard. Nadat eiser de kosten alsnog heeft betaald is hij onderzocht door, al dan niet deels onder supervisie en verantwoordelijkheid van, de psychiater drs. [persoon B] (de psychiater).
4. De psychiater heeft in het verslag van bevindingen van 9 december 2023 (het verslag) geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er ten tijde van de eerste aanhouding sprake was van een stoornis in alcoholgebruik volgens de DSM-5 en dat ook op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik gesteld kon worden. De psychiater concludeert op basis van het onderzoek dat niet aannemelijk lijkt dat eiser met het alcoholmisbruik is gestopt. Ook zijn er voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding sprake was van een stoornis in cannabisgebruik volgens de DSM-5 en dat ook op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik gesteld kon worden. De psychiater acht het aannemelijk dat eiser sinds 25 november 2022 is gestopt met het drugmisbruik.
Toetsingskader
5. De toepasselijke wettelijke regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het CBR het verslag van bevindingen van de psychiater ten grondslag leggen aan het besluit?
6.1.
Eiser betoogt dat het CBR ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat er sprake is van een stoornis in alcoholgebruik. Daartoe voert hij aan dat het CBR het verslag niet ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit, aangezien het verslag naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is. Hij stelt dat de psychiater: ten onrechte het alcoholgebruik bij de relatiebreuk ziet als aanwijzing voor alcoholmisbruik, ten onrechte aanneemt dat sprake moet zijn van een structureel patroon van overmatig alcoholgebruik, ten onrechte oordeelt dat sprake is van een verhoogd risico vanwege alcohol- en drugsmisbruik in de familie, ten onrechte concludeert dat eiser meermalen bewust onder invloed heeft gereden ondanks mogelijke gevolgen voor zijn werk en de conclusie dat er aanwijzingen zijn voor tolerantie onvoldoende onderbouwt.
6.2.
Het CBR heeft ter zitting toegelicht dat de beoordeling van de rijvaardigheid zich in het stadium van de zogenaamde mededelingenprocedure bevindt. Dit vloeit voort uit de samenloop van omstandigheden, waarbij eiser in eerste instantie niet heeft betaald voor de oplegging van het onderzoek en het rijbewijs om die reden ongeldig is verklaard.
6.3.
Met het CBR is de rechtbank van oordeel dat, in een geval waarin de diagnose misbruik van drugs of alcohol in ruime zin is gesteld, er volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van een rijbewijs niet in stand te laten als het psychiatrische rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. [1] De Afdeling heeft verder overwogen dat het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen gericht is op het algemene belang van de verkeersveiligheid. [2] In dat kader wordt in paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Bijlage) een strenge opstelling voorgeschreven voor de psychiater en arts. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik. Deze beschrijvende diagnose verschilt van de DSM5 diagnose ‘stoornis in alcoholgebruik’. Een diagnose op grond van paragraaf 8.8 van de Bijlage betekent dus niet dat ook sprake moet zijn van alcoholisme in algemene zin. Er is voor toepassing van paragraaf 8.8 van de Bijlage geen strikte verbondenheid aan een diagnose conform de DSM-classificatie vereist. Het is dus ook niet noodzakelijk dat de gedragingen en omstandigheden precies in de kenmerken van de DSMclassificatie passen. Het alcohol- en drugsmisbruik kan worden gesteld op basis van alle beschikbare medische en niet-medische gegevens. [3]
6.4.1.
Volgens eiser heeft de psychiater ten onrechte aangenomen dat sprake moet zijn van een structureel patroon van overmatig alcoholgebruik. De psychiater heeft dit onvoldoende in het verslag besproken nu hij alleen schrijft dat het niet aannemelijk is dat eiser juist op de dag van de uitschieter wordt aangehouden. Eiser heeft hierbij naar eigen zeggen extra context gegeven, in de vorm van uitleg over zijn relatiebreuk, die in het geheel niet door de psychiater is benoemd. Eiser doet ter onderbouwing van zijn standpunt een beroep op een uitspraak van de Afdeling. [4] Verder stelt eiser dat de psychiater de aanwijzing dat sprake is van tolerantie niet of niet voldoende heeft onderbouwt. Volgens eiser had de psychiater moeten doorvragen nadat hij verklaarde pas na zes of zeven alcoholische eenheden het effect van alcohol te merken. Wanneer de psychiater wel had doorgevraagd dan had hij te horen gekregen dat deze zes of zeven alcoholische eenheden verspreid waren over een lange dag bij familiefeesten.
6.4.2.
Het betoog slaagt niet. In de door eiser aangehaalde uitspraak betreft het een situatie waarin het psychiatrische rapport enkel benoemt dat appellant uitleg heeft gegeven. Uit dat rapport blijkt niet hoe de psychiater de uitleg heeft betrokken en welk gewicht de psychiater aan de uitleg heeft gegeven. Het CBR had in het kader van de vergewisplicht een nadere reactie aan de psychiater gevraagd, maar de reactie van de psychiater was nietszeggend. Onder die omstandigheden mocht volgens de Afdeling niet zonder meer van het rapport van de psychiater worden uitgegaan. [5] In het geval van eiser heeft de psychiater wel degelijk duidelijk gemaakt op welke wijze hij de uitleg van eiser bij zijn besluitvorming heeft betrokken. De psychiater schrijft hierover het volgende: “Het is niet aannemelijk dat betrokkene, die al jaren een sociaal drinkpatroon heeft, 1 dag doorschiet en juist op die dag wordt aangehouden. Hoewel dit in theorie kan, is het niet erg aannemelijk. Een meer structureel patroon van overmatig alcoholgebruik is, in samenhang met de andere argumentatie, aannemelijker en in overeenstemming met de vastgestelde tolerantie voor de effecten van alcohol.” De psychiater heeft in het verslag ook goed en voldoende onderbouwd hoe hij tot de conclusie komt dat er een tolerantie is opgebouwd. Hij schrijft hierover: “Betrokkene voelde zich goed in staat te rijden met een verhoogd promillage en onder invloed van cannabis. Betrokkene heeft met een verhoogd promillage en onder invloed van cannabis een flinke afstand gereden. In de twaalf maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding merkte betrokkene pas bij zes of zeven alcoholische eenheden een effect. Dit is een aanwijzing voor tolerantie voor alcohol en cannabis”. De psychiater heeft een eenmalige uitschieter onaannemelijk kunnen achten. De rechtbank ziet geen aanleiding het rapport inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent te achten.
6.5.1.
Volgens eiser heeft de psychiater onterecht geconcludeerd dat eiser meermalen bewust onder invloed heeft gereden, ondanks mogelijke gevolgen voor zijn werk. Eiser betwist dat sprake is van meermalen bewust rijden onder invloed. Bij de eerste aanhouding speelde de eenmalige uitschieter in alcoholgebruik als gevolg van de relatiebreuk een rol. Bij de tweede aanhouding had kennelijk de gebruikte medicatie tegen reuma (cannabisolie) effect had op het THCgehalte in het bloed van eiser. Bij deze aanhouding was eiser zich niet bewust van deze invloed. Daarom zou de psychiater ten onrechte zijn uitgegaan van meermaals bewust onder invloed rijden.
6.5.2.
Het betoog slaagt niet. Eiser is de eerste keer aangehouden met een te hoog ademalcoholgehalte. Zoals hierboven overwogen kon eiser weten dat hij als beginnend bestuurder fors teveel had gedronken en is het niet aannemelijk dat dit een eenmalige uitschieter was. Desondanks is eiser opnieuw aangehouden, deze keer met een te hoog THCgehalte. Eiser heeft zijn stelling dat het THCgehalte een gevolg is van zijn medicatie op geen enkele manier onderbouwd, door bijvoorbeeld overlegging van gegevens van de medicatie, een onderzoek of rapport. De conclusie van de psychiater dat deze verklaring onwaarschijnlijk is en dat een dergelijk THC-gehalte niet verklaard kan worden door het gebruik van cannabisolie of crème, acht de rechtbank dan ook van meer waarde. Hiertoe is ook van belang dat eiser bij de psychiater geconfronteerd met mogelijk opgebouwde tolerantie heeft verklaard “af en toe een beetje te gebruiken”, daarmee verwijzende naar cannabis. De conclusie van de psychiater dat eiser bewust meermaals onder invloed heeft gereden is dan ook navolgbaar en dit maakt het rapport niet inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent.
6.6.1.
Eiser stelt dat de psychiater ten onrechte heeft geconcludeerd dat het alcoholgebruik van eiser bij zijn relatiebreuk ten onrechte wordt gezien als een aanwijzing voor alcoholmisbruik. Volgens eiser heeft de psychiater kenmerk zes van de DSM-5 criteria een verkeerde invulling gegeven. Kenmerk zes luidt: “aanhoudend alcoholgebruik, ondanks persisterende sociale of interpersoonlijke problemen, veroorzaakt of verergerd door alcoholgebruik.” Eiser is van mening dat hieraan niet is voldaan. De eenmalige uitschieter zou juist vanwege de relatiebreuk hebben plaatsgevonden en niet ondanks de relatiebreuk. Ook is de uitschieter niet de oorzaak van de relatiebreuk. Daarnaast wordt er in het bestreden besluit niet gereageerd op deze bezwaargrond.
6.6.2.
Het betoog slaagt niet. In het midden gelaten hoe kenmerk zes van de DSM5 uitgelegd moet worden, volgt uit de eerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling dat alcoholmisbruik in ruime zin vastgesteld kan worden op basis van alle beschikbare medische en nietmedische gegevens. De conclusie vloeit niet zozeer voort uit de omstandigheden ten tijde van de aanhouding, maar uit eisers verhaal dat hij, in algemene zin, alcohol dronk om met stress rondom zijn relatiebreuk om te gaan. Ook heeft eiser verklaard dat hij op de dag van de aanhouding erg gestrest is geweest in verband met zijn relatiebreuk en die dag thuis in de nacht en vroege ochtend te veel heeft gedronken. Het verslag van de psychiater is daarom ook op dit punt niet inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent.
6.7.1.
Eiser stelt dat de psychiater ten onrechte het alcohol- en drugsmisbruik van zijn familie ziet als oorzaak voor een verhoogd risico voor alcohol- en drugsmisbruik. Hij voert hiertoe aan dat zijn familie in Colombia woont, dat hij hen nooit ziet en dat hij hen zelfs als slecht voorbeeld ziet. Ook vanwege de afstand is het niet mogelijk dat hij door hen wordt beïnvloed. Het enkele feit dat er een genetische band bestaat is volgens eiser onvoldoende om te kunnen spreken van een verhoogd risico.
6.7.2.
Het betoog slaagt niet. Anders dan eiser lijkt te betogen gaat het niet om de intensiteit van het contact met de familie, maar om het erfelijke risico. De uitleg die eiser geeft aan het verhoogde risico bij middelenmisbruik in de familie is een te beperkte opvatting. In de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap over problematisch alcoholgebruik staat het volgende geschreven: “de mogelijke aanleg voor problematisch alcoholgebruik (familiair voorkomen, omgang met alcohol in familie en alcoholintoxicatie op jonge leeftijd)”. Naar de rechtbank begrijpt moet ‘familiair voorkomen’ gezien worden als (mede) een erfelijke relatie. Dit vooral nu de omgang met alcohol in de familie als afzonderlijk punt wordt genoemd. Hieruit blijkt dat in de psychiatrie gewicht wordt toegekend aan het erfelijke risico op een stoornis in het alcoholgebruik. Dit wordt ook bevestigd door Jellinek (expert op het gebied van alcoholverslaving) waar het CBR in het bestreden besluit naar verwijst. De psychiater mocht in de afwegingen daarom betrekken dat, zoals eiser zelf heeft verklaard, middelenmisbruik in de familie voorkomt. [6] Dat de familie van eiser in Colombia woont, maakt dit niet anders.
6.7.3.
De psychiater heeft de bovenstaande factoren in onderlinge samenhang betrokken bij de beoordeling of er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in de ruime zin. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de psychiater voldoende aanleiding heeft mogen zien om tot de conclusie te komen dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Hoewel de familiaire band op zichzelf staand onvoldoende is om alcoholmisbruik te kunnen aannemen en niet veel zegt over alcoholmisbruik van eiser, mocht de psychiater dit wel meewegen in combinatie met de andere factoren. Nu het rapport van de psychiater niet inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, hoefde het CBR naar aanleiding van de bezwaargronden geen nadere vragen te stellen aan de psychiater en is de vergewisplicht niet geschonden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het CBR terecht heeft besloten om het rijbewijs van eiser ongeldig te laten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
4. Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.
6. Indien bij een op grond van het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
7. Indien het CBR van oordeel is dat op grond van de uitslag van het onderzoek betrokkene niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld, legt het aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een bij ministeriële regeling vast te stellen maatregel op. Indien het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel zijn de artikelen 132 en 132a van overeenkomstige toepassing.
8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.
9. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Vergelijk hiertoe: uitspraken van de Afdeling van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2546; 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2831; 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1552 en 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1462.
2.Uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339 en de Afdeling van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1201.
3.Uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 november 2023 (awb 22/713 en awb 22/4691), bevestigd door de Afdeling bij uitspraak van 21 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3419).
4.Uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:108.
5.Zie hiertoe rechtsoverweging 5.3 van de uitspraak.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111.