202307398/1/A2 en 202307398/2/A2
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 november 2023 in zaken nrs. 22/713 en 22/4691 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2021 heeft het CBR [appellant] een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen opgelegd.
Bij besluit van 22 december 2021 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 juni 2022 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2023 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 22 december 2021 en 17 augustus 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2024, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage. Deze maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Opleggen van het onderzoek
2. Het CBR heeft op 7 oktober 2021 van de politie Oost-Nederland een mededeling ontvangen van het vermoeden dat [appellant] niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. De mededeling van de politie is gebaseerd op enkele op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. [appellant] is op 27 augustus 2021 in een auto aangehouden door een politieambtenaar wegens de verdenking van rijden onder invloed van alcohol en/of drugs en zijn weigering om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
3. In het proces-verbaal van de aanhouding staat onder meer het volgende: "[…] Op vrijdag 27 augustus 2021, om 19.52 uur, was ik, verbalisant […] met onopvallende verkeerssurveillance belast. […] Ik zag aldaar in mijn achteruitkijkspiegels een zwarte BMW mij snel naderen op de eerste rijstrook. […] Het viel mij op dat de BMW slingerde op zijn rijstrook. […] Ik zag bij de afrit Schaarsbergen dat de BMW zelfs via de redresseerstrook de berm in reed en hierbij bijna de vangrails raakte. Ik zag dat er wat zand en vegetatie loskwam uit de berm. Wij reden op dat moment zo’n 135 km/h. […] Ik zag hierna dat de bestuurder van de BMW het raam aan de bestuurderszijde open had staan en ik zag dat deze iets gebaarde of wellicht een sigaret weggooide. Ik zag dat deze arm een zwarte jas aan had. Ik zag overduidelijk dat dit de bestuurder was. […] Ik deed hierop het stopbordje aan de voorzijde van het dienstvoertuig aan en gaf middels mijn richtingaanwijzer aan dat men naar links moest gaan. […] Ik zag dat wij 124 km/h reden op een weg waar 80 km/h de maximum snelheid is. […] Ik zag dat de BMW de rijbaan af ging een zijweggetje op, dit was tegenover het Total tankstation. […] Ik zag dat de BMW vervolgens abrupt stopte op de ‘uitvoegstrook’ van dit zijweggetje […]. Ik zag vervolgens duidelijk door de achterruit van de BMW heen dat de bijrijder en de bestuurder van plaats wisselde. Ik zag men elkaar kruisen. Ik zag dat de BMW heen en weer schommelde hierdoor. Dit was het moment dat ik uitstapte en behoedzaam het voertuig naderde. […] Ik liep naar de bestuurderszijde en het raam stond al/nog open. Ik zag dat er drie mannen in het voertuig zaten. Ik zag dat de man achter het stuur een geheel legergroen trainingspak aan had. Ik zag dat de bijrijder een zwarte gewatteerde jas aan had. […] Ik vroeg ook gelijk om de sleutel van de auto omdat ik het idee had dat men mogelijk nog meer gekke capriolen uit kon halen zoals alsnog op de vlucht slaan. Ik zag vervolgens dat de bijrijder de autosleutel uit zijn linker broekzak dan wel kontzak pakte en aan mij gaf. Dit is de man die eerder achter het stuur zat maar nu snel was gewisseld. Dit wist ik doordat ik had gezien dat men wisselde, en dat ik eerder een arm met zwarte mouw uit het raam bij de bestuurderszijde zag. […] Hierna ging ik naar de bijrijderszijde om de identiteit van de passagier vast te stellen. Ik deelde men gelijk mede dat ik had gezien dat ze gewisseld waren van bestuurder. Ik hoorde dat men zei dat dat niet waar was. Ik rook gelijk een sterke alcohollucht afkomen van de passagier toen hij tegen mij sprak. Ik zag dat hij bloeddoorlopen ogen had en een erg roodkleurig gelaat had, dit zie ik vaker bij personen die onder invloed zijn. […] De bijrijder liet mij een foto zien van zijn paspoort op zijn telefoon. Ik zag dat de man op de passagiersstoel was genaamd: [naam] [appellant] […]. Ik hoorde dat hij zei dat de bestuurder zijn broertje was. Ik zag in de politiesystemen dat hij vaak voorkwam voor het rijden onder invloed van alcohol en ook gepakt was voor het rijden onder invloed van THC.[…]"
4. Het CBR is uitgegaan van de in het proces-verbaal vermelde gegevens en heeft die ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 2 december 2021 om een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. Het CBR heeft geconcludeerd dat [appellant] de bestuurder was, de verbalisant het vermoeden had dat hij onder invloed was van alcohol en/of drugs en hij geweigerd heeft om mee te werken aan een bevolen bloedonderzoek. Het CBR heeft in zijn besluit gewezen op artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), artikel 23, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) en de daarbij horende Bijlage I, onder B, onderdeel III.
Psychiatrisch onderzoek
5. Een psychiater heeft op 9 april 2022 psychiatrisch onderzoek gedaan naar [appellant] en daarvan rapport opgemaakt. De psychiater heeft daarin geconcludeerd dat bij [appellant] sprake is van alcoholmisbruik en drugsmisbruik en het niet aannemelijk lijkt dat hij daarmee is gestopt. De psychiater heeft meerdere aanwijzingen daarvoor benoemd. Het weigeren van het bloedonderzoek duidt op maskering van het alcohol- en drugsgebruik. Door te rijden onder invloed riskeerde hij problemen voor zijn werk. [appellant] is op 3 december 2016, 17 februari 2017, 2 oktober 2019 en 23 november 2020 aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol of cannabis. In 2018 is [appellant] in dat kader een Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer opgelegd. Hierin is hij nadrukkelijk gewezen op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer. Desondanks is hij daarna nog aangehouden wegens rijden onder invloed en heeft hij op 27 augustus 2021 geweigerd om mee te werken aan het bloedonderzoek. Omdat [appellant] in vijf jaar meerdere keren is aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol of drugs, terwijl hij stelt dat hij slechts minimaal gebruik maakt van alcohol en cannabis, is volgens de psychiater sprake van onbetrouwbare gebruiksanamnese en onderrapportage door [appellant] van zijn alcohol- en drugsgebruik. De aanhoudingen impliceren volgens de psychiater een veel frequenter gebruik.
Ongeldigverklaring rijbewijs
6. Het CBR heeft aan het besluit van 29 juni 2022, waarbij het rijbewijs ongeldig is verklaard, het onderzoek van 9 april 2022 ten grondslag gelegd. Het CBR heeft erop gewezen dat de diagnose door de psychiater van alcohol- en drugsmisbruik kan worden vastgesteld op basis van alle beschikbare medische en niet-medische gegevens. In het besluit van 17 augustus 2022 heeft het CBR zich aanvullend op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het onderzoek naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont of inhoudelijk tegenstrijdig of onvoldoende concludent is. Dat [appellant] betwist dat hij de bestuurder was op 27 augustus 2021, betekent niet dat de psychiater in zijn onderzoek niet mag betrekken dat [appellant] heeft geweigerd om een bloedonderzoek te laten doen. Het CBR heeft erop gewezen dat met het besluit van 22 december 2021 inmiddels vaststaat dat [appellant] de bestuurder was. [appellant] heeft ook geen tweede onderzoek aangevraagd of overgelegd. Onder verwijzing naar paragraaf 8.8 van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
Opleggen van het onderzoek
7. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende objectieve gegevens heeft aangedragen die twijfel zaaien over de juistheid van de waarnemingen in het proces-verbaal. Het CBR heeft verklaard dat contact is opgenomen met de verbalisant naar aanleiding van de videobeelden van de dashcam van verbalisant. De verbalisant heeft toegelicht dat de arm uit het raam op de videobeelden niet (goed) zichtbaar was vanwege de beeldkwaliteit van de dashcam, de omstandigheid dat de auto van [appellant] aan het slingeren was en de voorganger van de verbalisant op de weg. De verbalisant heeft verder verklaard dat hij de arm zeer zeker heeft waargenomen en deze waarneming daarom heeft opgenomen in het proces-verbaal. De rechtbank heeft deze beredenering consistent en duidelijk gevonden en heeft geen reden gezien om te oordelen dat de waarnemingen onjuist zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het proces-verbaal is opgesteld door een opgeleide politieambtenaar die geen belang heeft bij wat hij in het rapport als door hem waargenomen vermeldt. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de wisseling van plek niet mogelijk was omdat de remlichten de hele tijd brandden en dus het rempedaal de hele tijd was ingedrukt, heeft de politieambtenaar toegelicht dat sommige auto’s over een functie beschikken waarbij de remlichten aan blijven staan zonder dat het rempedaal is ingedrukt. Dat geldt voor de gevallen wanneer de auto in parkeerstand of automatische remstand staat. Op de zitting van de rechtbank heeft [appellant] verklaard dat de auto wel over een dergelijke functie beschikt, maar heeft hij betwist dat hij die functie heeft gebruikt. Volgens de rechtbank verklaart de functie het gegeven dat de remlichten brandden tijdens de wisseling. Uit het proces-verbaal blijkt verder duidelijk dat de verbalisant de wisseling door de achterruit van de auto heeft waargenomen. Uit de videobeelden van de dashcam blijkt ook dat de achterruit in ieder geval niet in zijn geheel ondoorzichtig is. Dat in het proces-verbaal de onjuiste kleur van de auto is vermeld en dat ten onrechte is vermeld dat de toegestane maximumsnelheid is overschreden, is niet relevant voor de vaststelling wie de bestuurder was. Het CBR mocht uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal, aldus de rechtbank.
8. Omdat vaststaat dat [appellant] geweigerd heeft om aan het bloedonderzoek mee te werken, was het CBR op grond van artikel 23 van de Regeling verplicht om het onderzoek op te leggen, aldus de rechtbank.
Ongeldigverklaring rijbewijs
9. Volgens de rechtbank mocht het CBR het onderzoeksrapport van de psychiater ten grondslag leggen aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant]. De conclusie van de psychiater dat bij [appellant] sprake is van alcohol- en drugsmisbruik, is navolgbaar en volgt logisch en begrijpelijk uit de bevindingen. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aangedragen. Dat de laboratoriumuitslagen van de urine normaal waren, leidt niet tot een andere conclusie. Volgens vaste rechtspraak doet de omstandigheid dat geen sprake was van afwijkende bloedwaarden niet af aan de mogelijkheid van misbruik van alcohol of drugs. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze rechtspraak analoog worden toegepast in een situatie zoals deze, waarin geen sprake is van afwijkende urinewaarden.
10. De ingrijpende gevolgen van de ongeldigverklaring voor [appellant] maken volgens de rechtbank niet dat bepalingen van de Regeling buiten toepassing gelaten moeten worden. De omstandigheid dat [appellant] zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, is naar het oordeel van de rechtbank geen zeer uitzonderlijk geval.
Hoger beroep
11. Evenals de rechtbank heeft de Afdeling de videobeelden van de verbalisant ter zitting met partijen bekeken. De gronden die [appellant] mede daarover in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.3 tot en met 4.6 en 5.2 tot en met 5.7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat ook zij, net als de rechtbank, op basis van de videobeelden heeft geconstateerd dat de achterruit van het voertuig niet ondoorzichtig is. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] dit ook erkend. De verbalisant kon de verwisseling van bestuurder en bijrijder dus zien, zoals hij ook heeft verklaard in het proces-verbaal. De door [appellant] overgelegde verklaring van zijn broer, waarin hij stelt dat hij de bestuurder was en hij niet van plek is gewisseld, geeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal.
Het betoog in hoger beroep slaagt niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Voorlopige voorziening
13. De Afdeling ziet geen aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, zoals door [appellant] verzocht.
14. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
705-1100
Bijlage
Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
[…]"
Artikel 130
"1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]"
Artikel 131
"1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
[…]
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
[…]"
Artikel 134
"[…]
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
[…]"
Artikel 163
"[…]
6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts of een verpleegkundige zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.
[…]"
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
"1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…]
c. ten aanzien van betrokkene binnen een periode van vijf jaar tenminste drie maal proces-verbaal is opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij bij één van die verdenkingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, dan wel 88 µg/l, respectievelijk 0,2‰ indien een van de feiten is begaan als beginnende bestuurder, of waarbij hij ten minste eenmaal heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel;
[…]
g. ten aanzien van betrokkene binnen vijf jaar ten minste twee keer proces-verbaal is opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen.
[…]"
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
"Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
[…]"
B. Geschiktheid
[…]
III. Drogerende stoffen
Alcohol
"[…]
c. ten aanzien van betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste twee maal proces-verbaal is opgemaakt op verdenking van overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de wet, waarbij bij één van die verdenkingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰, of dat hoger is dan 88 µg/l, respectievelijk 0,2‰, indien tenminste een van de feiten is begaan als beginnende bestuurder;
d. betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;
[…]"
Andere drogerende stoffen of een combinatie van drogerende stoffen
"- ten aanzien van betrokkene is binnen vijf jaar ten minste twee keer proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overtreding van artikel 8, eerste of vijfde lid, van de wet of wegens het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, en de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken van de betrokkene, diens rijgedrag, dan wel andere omstandigheden, die leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen."
Regeling eisen geschiktheid 2000
[…]
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
[…]
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
[…]"