ECLI:NL:RBROT:2025:1885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 9155
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering en terugvordering voorschotbedrag wegens schending inlichtingenplicht

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de afwijzing van een bijstandsuitkering en de terugvordering van een voorschotbedrag van € 825,32. Eiser, die dakloos is, had op 14 februari 2024 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 14 mei 2024 afgewezen, met als reden dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door onvoldoende en tegenstrijdige informatie te verstrekken over zijn woon- en verblijfsituatie. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 februari 2025 behandeld. Eiser voerde aan dat hij zijn best had gedaan om informatie te verstrekken, maar dat zijn dakloosheid het moeilijk maakte om aan de administratieve eisen te voldoen. Hij heeft verklaard dat hij op verschillende plekken slaapt en dat zijn wisselende verblijfsituatie een gevolg is van zijn dakloosheid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om zijn recht op bijstand aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om zijn verblijfssituatie bij te houden.

De rechtbank concludeerde dat het college terecht de aanvraag had afgewezen en dat de terugvordering van het voorschot gerechtvaardigd was. Eiser had geen dringende redenen aangevoerd om van de terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9155

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

Inleiding

1. Met het besluit van 14 mei 2024 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser van 14 februari 2024 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen. Met het besluit van eveneens 14 mei 2024 (primair besluit 2) heeft het college het voorschotbedrag van € 825,32 teruggevorderd van eiser.
1.1.
Met het besluit van 17 september 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Op 19 december 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van zijn aanvraag en de terugvordering van het voorschotbedrag afgewezen. [1]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] , de vader van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 14 februari 2024 een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Met primair besluit 1 heeft het college de aanvraag van eiser van 14 februari 2024 afgewezen.
2.1.
Op grond van primair besluit 1 heeft het college met primair besluit 2 het aan eiser verstrekte voorschot van € 825,32 teruggevorderd.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij heeft onvoldoende, en bovendien tegenstrijdige, informatie verstrekt over zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie en hij heeft zijn financiële situatie niet inzichtelijk gemaakt. Daarom kan het college het recht op bijstand van eiser niet vaststellen. Nu het college het recht op bijstand niet kan vaststellen wordt het voorschot teruggevorderd. Het college acht geen dringende redenen aanwezig om van de terugvordering af te zien.

Gronden van het beroep

3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij heeft geprobeerd om het college zo goed en volledig mogelijk alle informatie te verstrekken. Omdat eiser dakloos is, is het voor hem moeilijk om aan de administratieve eisen te voldoen. Hij slaapt op verschillende plekken, zoals in parken, onder bruggen, en indien mogelijk bij zijn vader en tante. De wisselende verklaringen over zijn verblijfsituatie zijn een direct gevolg van het feit dat eiser dakloos is. De wijkteamcoördinator kan bevestigen dat eiser al zijn afspraken is nagekomen en alle medewerking heeft verleend om zijn situatie te verbeteren. De betrokkenheid van het wijkteam laat ook zien dat eiser niet stilzit en meewerkt om zijn verblijfsituatie in kaart te brengen en dat hij hiervoor een oplossing te vinden. Door zijn leefomstandigheden ervaart eiser de bewijslast die op hem rust als een enorme psychische belasting. De weigering van het college hem een uitkering te verstrekken maakt het voor eiser, die een kwetsbaar persoon is, ook moeilijk om vooruit te komen en zijn leven weer op te bouwen. Eiser zit momenteel in een sollicitatieproces bij Defensie en hoopt, als alles goed gaat, in april 2025 bij Defensie aan de slag te gaan. Een bijstandsuitkering zou hem de daarvoor benodigde financiële armslag en stabiliteit geven. De terugvordering van het voorschot is volgens eiser onrechtvaardig. Hij heeft geen mogelijkheid om het bedrag terug te betalen. Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, nu de nieuwe aanvraag wel is toegekend en onderhavige aanvraag op dezelfde aangeleverde stukken is afgewezen.

Relevante wet en regelgeving

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college de aanvraag van eiser voldoende zorgvuldig heeft onderzocht en zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de woon- en verblijfplaats en de financiële situatie van eiser onvoldoende duidelijk waren om hem een bijstandsuitkering toe te kennen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college terecht het voorschot van € 825,32 van eiser heeft teruggevorderd. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt voorop dat degene die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op eiser. Eiser moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het college om deze gegevens te controleren op juistheid en volledigheid. Als eiser niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [2]
8. Om vast te stellen of een aanvrager behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen maakt het college gebruik van een formulier. Een aanvrager moet op het formulier vermelden waar hij vanaf de datum van aanvraag verblijft of zal verblijven en per opgegeven adres/locatie ook de eventuele tijdstippen van aankomst en vertrek en het aantal nachten dat de aanvrager gemiddeld per week verblijft op dit adres. Iedere wijziging dient te worden doorgegeven. Vervolgens wordt voor verificatie van de opgegeven gegevens een adres- of locatiebezoek afgelegd. Bij de invulling en ondertekening van het formulier wordt een en ander standaard met de aanvrager besproken en aangegeven dat deze werkwijze noodzakelijk is uit een oogpunt van efficiënte controle. Volgens vaste rechtspraak is deze werkwijze niet onredelijk. [3]
9. Eiser is niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft zijn woon- en verblijfplaats niet inzichtelijk gemaakt. In de aanvraagfase heeft eiser tweemaal een formulier ‘Overzicht verblijf- en slaapadressen’ overgelegd. Deze formulieren zijn niet of niet-volledig ingevuld. Tijdens de behandeling van de voorlopige voorziening op 16 december 2024 [4] heeft eiser toegezegd in beroep met een zo volledig mogelijk ingevuld formulier te komen. Dit heeft eiser evenmin gedaan. Eiser heeft hiermee niet aan zijn informatieplicht voldaan. Door eiser is niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem door zijn dakloosheid in het geheel niet mogelijk was om per dag bij te houden waar hij slaapt en verblijft. Het had op de weg van eiser gelegen om te concretiseren waar hij precies heeft verbleven. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de woon- en verblijfplaats van eiser niet kan worden vastgesteld. Ook is door eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat zijn financiële situatie is. Hierdoor kan niet worden vastgesteld hoe hij in zijn levensonderhoud voorziet. Het college heeft daarom in redelijkheid de aanvraag van eiser kunnen afwijzen om dat het recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld.
10. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [5] Dat aan dit vereiste is voldaan blijkt niet uit het dossier en eiser heeft zijn stelling dat hieraan wel is voldaan niet onderbouwd. Bovendien heeft het college toegelicht dat de nieuwe aanvraag ziet op een andere periode en is gebaseerd op meer gespecifieerde informatie over de verblijfplaatsen van eiser. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
11. Nu het college terecht de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering heeft afgewezen, beoordeelt de rechtbank de vraag of het college het aan eiser verstrekte voorschot terecht heeft teruggevorderd. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat eiser geen recht had op bijstand omdat eiser niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. Het college was daarom op grond van artikel 58, tweede lid, van de Pw bevoegd om het verstrekte voorschot terug te vorderen. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval sprake is van dringende redenen. De enkele stelling dat hij de terugvordering niet kan terugbetalen, omdat hij geen inkomen heeft en dakloos is, is daarvoor niet voldoende. In het algemeen geldt dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening van het teruggevorderde bedrag. In het kader van het invorderingstraject kan een afbetalingsregeling worden getroffen die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. Dan heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. Voorts bestaat de mogelijkheid dat het terugvorderingsbedrag met toepassing van artikel 58, zevende lid, van de Pw na tien jaar kan worden kwijtgescholden. Voorts is niet gebleken van omstandigheden die aan het college te wijten zijn aangaande het ontstaan van de terugvordering. Hieruit volgt dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig zijn in verhouding met het in het bestreden besluit te dienen doel, namelijk dat het college terugkrijgt wat eiser ten onrechte aan bijstand heeft ontvangen. [6] Het besluit om niet van terugvordering af te zien, getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 52
1. Het college verleent uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens
telkens uiterlijk na vier weken, bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening, zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld. De eerste zin is niet van toepassing indien:
a. [...]
b. [...]
Artikel 58 lid 2 onder d
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand
terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. [...]
b. [...]
c. [...]
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

Voetnoten

1.De uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2024 is bekend onder het kenmerk ROT 24/10827.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 mei 2023 ECLI:NL:CRVB:2023:814 en van 5 maart 2024 ECLI:NL:CRVB:2024:409.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2133.
4.De uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2024 is bekend onder het kenmerk ROT 24/10827.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
6.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2193.