Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift van de gemeente (ontvangen op 10 juni 2024), met de producties 1 t/m 126;
- het verweerschrift van [verweerder] met voorwaardelijk tegenverzoek (ontvangen op 2 oktober 2024), met een groot aantal niet genummerde producties;
- de brief van de gemachtigde van [verweerder] van 14 oktober 2024, met daarin een extra tegenverzoek;
- de e-mail van de gemachtigde van de gemeente van 17 oktober 2024, met de aanvullende producties 127 t/m 141;
- de e-mail van de gemachtigde van de gemeente van 21 oktober 2024, met productie 142.
19 december 2024 afgewezen.
“zijn verweer ter zitting schriftelijk aan te vullen, te verbeteren en nog nadere producties in te dienen”.
2.De feiten
“Ik kan hier niet meer tegen. “(…) Ik meld me ziek en maak er binnenkort een einde aan. Ik wil niet meer leven in deze wereld.(…)”. De veiligheidsregisseur heeft [verweerder] vervolgens op 3 maart 2022, samen met de politie, een huisbezoek gebracht. [verweerder] heeft [naam 3] en de veiligheidsregisseur hierop laten weten daar niet van gediend te zijn.
4 maart 2024 een plan van aanpak en een verantwoording van zijn gewerkte uren in te leveren en tevens medegedeeld dat het loon zou worden stopgezet als [verweerder] dit niet zou doen. Per 4 maart 2024 heeft de gemeente de loonbetaling daadwerkelijk stopgezet.
3.Het geschil
4.De beoordeling
1 juni 2025. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor opzegging en hoewel er op dit moment een opzegverbod geldt en het ontbindingsverzoek daarmee verband houdt, is er sprake van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerder] behoort te eindigen (artikel 7:671b lid 6 onder b BW). Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissing gekomen is
25 maart 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij twee politieagenten, de bedrijfsarts, een BOA en [naam 6] bij [verweerder] voor de deur stonden. Dit bezoek zou zijn geïnitieerd door de gemeente omdat [verweerder] een afspraak met de bedrijfsarts had afgezegd en de gemeente vervolgens geen contact (meer) met [verweerder] kreeg. [verweerder] verwijt de gemeente disproportioneel gedrag, waarbij is binnengedrongen in zijn privésfeer en is geprobeerd hem te dwingen te praten, terwijl dat nu juist is wat niet gedaan moet worden bij iemand met ASS die in een meltdown zit. De kantonrechter overweegt dat ook hiervan de gemeente geen verwijt kan worden gemaakt. In het licht van de eerdere e-mails van [verweerder], waarbij hij liet weten zichzelf iets aan te willen doen en het geen contact krijgen, acht de kantonrechter het nu juist van zorgvuldigheid getuigen dat de gemeente heeft geprobeerd op een andere manier contact te krijgen met [verweerder]. De gemeente maakte zich in de gegeven situatie terecht zorgen om het welzijn van [verweerder]. Uit niets blijkt dat de opzet van de gemeente is geweest om de situatie voor [verweerder] juist te verslechteren. Ook blijkt uit niets dat de gemeente wist dat [verweerder] in een meltdown zat en dat zij wist hoe zij dan juist wel en juist niet zou moeten handelen. Daarom kan de gemeente hier geen verwijt worden gemaakt. [2] Er is hooguit sprake van een situatie waarin [verweerder] vindt dat de gemeente anders had moeten handelen – wat wil zeggen naar de maatstaven van [verweerder] zelf – maar dit betekent niet dat de gemeente objectief bezien onjuist heeft gehandeld. Integendeel, naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gemeente juist uiterst correct gehandeld. Zou de gemeente niets hebben gedaan om te proberen in contact te komen met [verweerder] en zou hij zich vervolgens zelf iets hebben aangedaan, dan zou juist gezegd kunnen worden dat de gemeente tekort geschoten was in haar zorgplicht tegenover [verweerder] als werkgever.
‘in en door de dienst’aanspraak kan maken op een extra uitkering. Er moet dan sprake zijn van arbeidsongeschiktheid die in overwegende mate zijn oorzaak vindt in a) de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht; of b) een dienstongeval dat verband houdt met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht, in beide gevallen als de arbeidsongeschiktheid niet aan schuld of nalatigheid van de werknemer is te wijten. De kantonrechter is van oordeel dat uit niets blijkt dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] zijn oorzaak vindt in de aard van zijn werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin die moesten worden verricht of dat sprake is geweest van een dienstongeval als bedoeld in deze bepaling. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de kantonrechter zich in dit verband aansluit, volgt dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen [4] . Een hoge lat dus. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
5.De beslissing
€ 37.708,27 bruto te betalen;