ECLI:NL:RBROT:2024:9456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
ROT 24/4226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Wajong-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de afwijzing van een herzieningsverzoek voor een Wajong-uitkering. Eiser had eerder, in 2019, een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen. Eiser heeft in september 2023 opnieuw een aanvraag ingediend, die door het UWV op 28 september 2023 werd afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 12 september 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiser een herhaalde aanvraag is, waarvoor artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit artikel vereist dat de aanvrager nieuwe feiten of omstandigheden vermeldt bij een herhaalde aanvraag. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij nieuwe feiten of omstandigheden heeft die niet eerder konden worden aangevoerd. Eiser had ook niet de gelegenheid om zijn standpunten mondeling toe te lichten, wat in strijd is met de hoorplicht. Desondanks concludeert de rechtbank dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek terecht is.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft het UWV wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. Daarnaast moet het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

(gemachtigde: mr. B. Özates),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Met het besluit van 28 september 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wet Wajong) afgewezen.
Met het besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser, geboren op [geboortedatum], heeft voor het eerst in oktober 2018 een (laattijdige) beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Met een primair besluit van
3 juli 2019 en een bestreden besluit van 18 december 2019 heeft het UWV eiser toen een Wajong-uitkering geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiser rechtsmiddelen aangewend. In de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2021 [1] is het beroep van eiser ongegrond verklaard en heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV eiser terecht niet als jonggehandicapte op grond van artikel 1a:1, eerste en tweede lid, van de Wet Wajong heeft aangemerkt.
Met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 augustus 2023 is de uitspraak van de rechtbank bevestigd. [2]
2. Eiser heeft op 15 september 2023 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Met het primaire besluit heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd.

Standpunt eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat hij eerder een Wajong-procedure heeft doorlopen waarbij de uitkering werd afgewezen omdat hij geen stukken kon overleggen waaruit zijn medische gesteldheid bleek op zijn achttiende verjaardag en de vijf jaren daarna. Eiser heeft deze stukken nu wel. Hij is ten onrechte niet gehoord op een hoorzitting door het UWV en heeft daarom geen toelichting op deze stukken kunnen geven. Ook om die reden is het bestreden besluit genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eisers klachten zijn miskend en de bevindingen zijn onvoldoende gemotiveerd.

Beoordeling door de rechtbank

5. De aanvraag van eiser is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. In artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. [3]
Geen nieuwe feiten of omstandigheden
6. Het UWV heeft het verzoek van eiser afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het UWV stelt dat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden sinds de eerdere afwijzing van de aanvraag van eiser. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden moet toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de aangevoerde gronden tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [4]
7. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken.
8. Eiser heeft in bezwaar een brief van Riagg Rijnmond van 11 april 2011 en informatie over zijn behandeling overgelegd die ziet op de periode van maart 2011 tot en met oktober 2011. Niet in geschil is dat dit feiten en omstandigheden betreft die vóór het eerdere besluit van 3 juli 2019 zijn voorgevallen. De rechtbank moet dus beoordelen of deze feiten en omstandigheden niet vóór dit eerdere besluit konden worden aangevoerd. Het is aan eiser om te bewijzen dat hij de betreffende stukken niet eerder kon aanleveren. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Het is niet duidelijk geworden dat en waarom eiser niet eerder over deze stukken kon beschikken. Eiser was ook niet op de zitting om dit verder te verduidelijken. Dat betekent dat terecht is vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het UWV heeft eisers verzoek om terug te komen op het besluit van 3 juli 2019 daarom op de juiste gronden afgewezen.
9. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van het besluit evident onredelijk is.
Schending hoorplicht
10. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat hij in bezwaar had moeten worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV niet van een hoorzitting kunnen afzien op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder b van de Awb. Het bezwaar kan niet, en zonder dat daar redelijkerwijs twijfel over mogelijk is, als ongegrond worden aangemerkt. Eiser had immers tijdens de hoorzitting mogelijk kunnen toelichten waarom hij niet eerder over de betreffende stukken beschikte. Die gelegenheid heeft hij nu niet gekregen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. Aannemelijk is dat eiser daardoor evenwel niet is benadeeld. Eiser heeft de gelegenheid gehad om in beroep zijn standpunten verder (mondeling) toe te lichten. Het gebrek wordt daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb gepasseerd.

Conclusie en gevolgen

11. Het voorgaande betekent dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarom heeft het UWV terecht het herzieningsverzoek van eiser om een Wajong-uitkering geweigerd.
12. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft de rechtbank wel aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750,- (1 punt voor indiening beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Daarnaast moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het UWV aan eiser het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L. van Dijkman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5990.
2.Zie voor de wijze van toetsing de uitspraak van de Raad van 23 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1640.
3.Dat volgt uit onder meer de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2421.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.