ECLI:NL:CRVB:2023:1640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
22/15 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en laattijdige aanvraag

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft op 18 oktober 2018 een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze geweigerd op basis van de conclusie dat appellant op die datum beschikte over arbeidsvermogen. Appellant, geboren in 1989, heeft diverse psychische klachten, waaronder ADHD en een depressieve stoornis, maar het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat zijn situatie niet duurzaam was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant op de aanvraagdatum over arbeidsvermogen beschikte. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij appellant ligt, vooral gezien de laattijdige aanvraag. De Raad bevestigde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/15 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2021, 20/147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 3 juli 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een beslissing op bezwaar van 18 december 2019 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B. Özateş, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 juli 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Özateş. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 18 oktober 2018, de dag dat het Uwv de aanvraag heeft ontvangen, (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1989, heeft met een door het Uwv op 18 oktober 2018 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant lijdt aan ADHD gecombineerd type, een gespecificeerde depressiestemmingsstoornis, agressieregulatieproblematiek en chronische traumatisering. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en op 12 december 2019 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin overwogen dat appellant, in afwijking van de eerdere medische bevindingen, wel arbeidsvermogen heeft. Het Uwv heeft daarmee wel de grondslag van het eerdere besluit gewijzigd, maar heeft op basis van de bevindingen geconcludeerd dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering zodat het eerdere standpunt ongewijzigd is gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Wat appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven aan het medisch oordeel te twijfelen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat rekening is gehouden met de beperkingen die appellant al geruime tijd heeft op met name psychisch gebied. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Appellant heeft zijn schooltijd normaal doorlopen en heeft enige jaren na zijn achttiende verjaardag ook werkervaring opgedaan. Andere gegevens om aan te nemen dat appellant vanaf zijn achttiende duurzaam niet in staat is geweest tot arbeid op de arbeidsmarkt ontbreken. Appellant heeft zijn standpunt dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt, omdat zijn gezondheidssituatie wisselend is en deze is verslechterd, niet met (nieuwe) objectieve medische gegevens onderbouwd. Door zijn psycholoog en neuroloog is weliswaar bevestigd dat appellant niet tot arbeid in staat is, maar de rechtbank heeft overwogen dat de beoordeling van het arbeidsvermogen is voorbehouden aan verzekeringsartsen en niet aan behandelaars uit de curatieve sector. De informatie van de behandelend sector ziet niet op de periode in geding. Dit geldt eveneens voor de stelling dat het nu niet goed gaat met appellant. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht heeft geoordeeld dat appellant, gelet op zijn schoolloopbaan en werkervaring, beschikte over basale werknemersvaardigheden. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is om een eenvoudige taak uit te voeren. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv appellant terecht niet heeft aangemerkt als jonggehandicapte op grond van artikel 1a:1, eerste lid en tweede lid, van de Wajong. Omdat het Uwv het bestreden besluit pas in beroep van een arbeidskundige motivering heeft voorzien, is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht.
Het hoger beroep
3. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de brief van de psychiater van Emergis ziet op de situatie in 2019. Appellant was al ver voor zijn achttiende verjaardag onder behandeling voor zijn klachten, maar het is voor hem onmogelijk om medische informatie over de periode rond zijn achttiende verjaardag over te leggen. Verder betekent het doorlopen van de basisschool en het vmbo niet dat appellant beschikt over werknemersvaardigheden. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat appellant in staat zou zijn een taak uit te voeren. Gelet op de beperkingen op persoonlijk vlak is appellant niet in staat om printplaten te bewerken zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep werd geconcludeerd. Daarnaast vergt de genoemde taak werken onder een leidinggevende, wat een verhoogde belasting van psychische beperkingen met zich meebrengt.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. De volledige tekst van de betreffende bepalingen is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Op grond van deze bepalingen moet het Uwv dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een zogeheten laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak [1] ligt de bewijslast en dus het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. De omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, dient daarom voor risico van appellant te blijven. Het Uwv heeft om deze reden in eerste instantie beoordeeld of appellant op 18 oktober 2018, de datum dat de aanvraag is ontvangen, beschikte over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de overgelegde informatie van de behandelend sector, waaronder de brieven van de psychiater van Emergis uit 2019, bij de beoordeling betrokken. Hij heeft voldoende gemotiveerd overwogen dat appellant beschikt over arbeidsvermogen, omdat hij een normale intelligentie heeft en er geen opvallende lichamelijke bezwaren zijn. Er is een redelijk ingestelde kennelijk genuïne epilepsie met een beperkte aanvalsfrequentie door de medicatie. Appellant heeft de lagere school normaal doorlopen, daarna vier jaar vmbo gevolgd en ook gewerkt. Hij had ten tijde van de hoorzitting in bezwaar een duurzame relatie en een zorgtaak voor een klein kind. Hij doet licht huishoudelijk werk en kookt soms. Verder is hij succesvol behandeld voor een alcoholprobleem, wat aangeeft dat appellant over een vorm van wilskracht beschikt. De aandachtsstoornis is prima behandeld. Op de hoorzitting kan appellant goed zijn aandacht erbij houden en op een inzichtelijke wijze zijn problematiek schetsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom geoordeeld dat, rekening houdend met zijn beperkingen, appellant in staat wordt geacht om vier uur per dag en een uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt hierin gevolgd. De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, waaronder een brief van de huisarts van 7 juli 2023 en een brief van de psychiater van 14 oktober 2022, leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze informatie volgt dat onder andere sprake is van psychosociale problematiek met een verslavingscomponent (volledig in remissie) en epilepsie. Deze informatie was al bekend en is bij de beoordeling betrokken.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat hij in staat is gebleken naar het regulier onderwijs te gaan. Het naar school gaan vergt het nakomen van afspraken zoals op tijd komen en huiswerk maken. Het zich eigen maken van bepaalde stof, proefwerken maken en andere toetsen duidt erop dat appellant zaken begrijpt, kan onthouden en kan uitvoeren. Dat appellant zijn laatste opleiding zonder diploma of certificaat heeft afgerond, doet daar niet aan af. Daarbij wordt nog opgemerkt dat er geen onderbouwing is voor de stelling dat appellant door het Riagg van de opleiding zou zijn gehaald. Ook uit de werkzaamheden die appellant heeft verricht, hoewel van korte duur, volgt dat hij in staat is geweest om afspraken na te komen en opdrachten te begrijpen en uit te voeren. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat appellant een taak kan uitvoeren, omdat hij in staat is om in de privésituatie huishoudelijke taken te verrichten. In het rapport van 3 mei 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat appellant niet beperkt is in het zelfstandig handelen of het werken onder een leidinggevende en uit de taakomschrijving niet blijkt dat het vereist is om de printplaten zelfstandig te bewerken en te controleren. Om die reden is de taak ‘plaatsen van onderdelen op printplaat’ geschikt voor appellant.
4.4.
Omdat uit 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv terecht heeft overwogen dat appellant op 18 oktober 2018 beschikte over arbeidsvermogen, kan de vraag of appellant arbeidsvermogen had op zijn achttiende verjaardag en in de periode van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag, onbeantwoord blijven. Niet in geschil is dat appellant over deze periode geen medische informatie heeft overgelegd. Appellant heeft toegelicht dat er grote problemen zijn met het achterhalen van die informatie, onder meer vanwege een faillissement van een instelling waarbij hij onder behandeling was. Zoals hiervoor met de rechtbank werd geoordeeld komt dit echter voor risico van appellant. Daarbij wordt nog opgemerkt dat appellant niet duidelijk heeft gemaakt welke inspanningen er zijn verricht om de medische informatie uit het verleden te verkrijgen en waarom er geen informatie zou zijn ondanks de door hem gestelde uitgebreide behandelingen door en bemoeienissen met de medische sector. Tenslotte wordt erop gewezen dat het appellant vrij staat om een nieuwe aanvraag in te dienen en daarbij nadere medische informatie te overleggen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 18 oktober 2018 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover deze is aangevochten. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400.