ECLI:NL:RBROT:2024:9371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
ROT 23/5965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan vervoerder van mest wegens ontbreken Cat II sticker

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 3.750,- die haar is opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voor een overtreding van de Wet dieren. De boete is het gevolg van het ontbreken van een Cat II sticker op het vervoermiddel tijdens het transport van mest. De rechtbank heeft op 8 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, aangezien de bevindingen van de toezichthouder van de NVWA niet zijn betwist en er geen reden is om aan de juistheid van het rapport te twijfelen. Eiseres heeft aangevoerd dat de toezichthouder onjuistheden in het rapport heeft vermeld en dat er geen risico voor de volksgezondheid was, maar de rechtbank oordeelt dat mest wel degelijk risico's met zich meebrengt. De rechtbank wijst ook het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel af, omdat eiseres geen concrete gevallen heeft aangedragen waarin andere vervoerders niet zijn beboet voor vergelijkbare overtredingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.F.D. Weken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van € 3.750,- die verweerder haar met het besluit van 7 april 2023 heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 12 januari 2023 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.
Aanleiding:
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks, 08.00 uur, raadpleegde ik het digitale dossier, in dossier meststoffen, een overzicht van export planning transport. Ik had mij voorgenomen om een controle op de export van onverwerkte mest uit te voeren. Daarvoor had ik in genoemd overzicht een selectie gemaakt van postcodes en plaatsen waarvandaan die dag mest geëxporteerd zou worden. Ik zag o.a. dat intermediair [eiseres] 4 transporten met mestcode 46 voor export naar België gepland had staan. Ik zag dat de postcode laadplaats [adres locatie A in Nederland] was. Ik zag in dossier meststoffen, in het overzicht van de AGR/GPS meldingen van [eiseres] , dat er al een vracht vanaf deze locatie was geladen.
[…]
Ik zag dat [eiseres] een dag eerder, op dinsdag 29 november 2020, ook al drie vrachten varkensdrijfmest had geladen op bovengenoemde locatie.
[…]
Ik besloot een controle uit te gaan voeren.
Bevinding(en):
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks, 10.00 uur, stond ik nabij de locatie [locatie A] . Ik raadpleegde opnieuw het digitale dossier. Ik zag in dossier meststoffen in het overzicht van de AGR/GPS meldingen van [eiseres] , welke bij de RVO geregistreerd is als intermediair met relatienummer [nummer] , dat de eerste vracht inmiddels om 09.05 uur was gelost.
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks 10.45 uur, zag ik een Fendt tractor met drijfmesttankoplegger (kentekens [kenteken] en oplegger [kenteken] ), hierna te noemen het vervoermiddel, [adres] en daarna het erf van [locatie A] op rijden. Ik zag dat het vervoermiddel, achter de stallen door, naar de laadlocatie reed. Hierop heb ik mijn dienstauto aldaar op het erf geparkeerd en ben naar het vervoermiddel gelopen.
Ik heb vervolgens de chauffeur aangesproken en heb mij aan hem gelegitimeerd als toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De chauffeur maakte zich bekend als [chauffeur] . Ik heb vervolgens inzage gevraagd in de documenten, noodzakelijk bij het transport van dierlijke mest. [chauffeur] overhandigde aan mij onder andere:
  • Een Vervoersbewijs Dierlijke meststoffen (VDM) genummerd 9114976102
  • Een Gezondheidsverklaring/Handelsdocument met nr. 261373955
[…]
Opmerkingen Lepoutre:
Ik vroeg aan [chauffeur] of hij de weegbon van het lege gewicht kon overleggen. Hij zei dat hij ging wegen bij Schippersstop in Veldhoven. Ik vroeg of hij daar ook leeg had gewogen. "Ja" antwoorde hij. Ik heb [chauffeur] toen medegedeeld dat ik hem achterna zou rijden om de weegbon te checken. "Je doet maar
" antwoorde hij. Ik ben, nadat de vracht was geladen, naar mijn auto gelopen om het vervoermiddel te volgen tot de weeglocatie.
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks 11.05 uur, vertrok het vervoermiddel vanaf bovengenoemde locatie en toen het vervoermiddel mij voorbij reed viel het mij op dat ik geen Cat II bordje met opschrift "mest" op het vervoermiddel zag zitten. Ik heb daar toen een foto van gemaakt.[…]
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks 11.20 uur, arriveerde we op de weeglocatie van Schippersstop aan de Habraken 2601 te Veldhoven. Ik ben rond het vervoermiddel gaan lopen en zag inderdaad dat er geen Cat II bordje met opschrift "mest" leesbaar en zichtbaar was aangebracht.
Ik vroeg [chauffeur] of hij een Cat II bordje met opschrift "mest" bij zich had. [chauffeur] gaf aan geen Cat II bordje bij zich te hebben. Nadat ik [chauffeur] had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht vroeg ik hem waarom hij geen Cat II bordje met opschrift "mest" op zijn vervoermiddel aanwezig had. Hij antwoorde: "We hebben deze drijfmestoplegger recent overgenomen en ik heb er niet bij stil gestaan dat ik er een Cat II bordje op moest plaatsen.
" Ik vroeg hem of hij wist dat dit verplicht was. Hij gaf aan wel te weten dat dit verplicht was.
Ik vroeg [chauffeur] of hij de eerder, deze ochtend, gereden vracht ook zonder een Categorie 2 bordje met opschrift "mest" had geëxporteerd naar België? Hij antwoorde hierop met "Ja
". Ik vroeg [chauffeur] of hij gisteren, vanaf dezelfde laadlocatie, met hetzelfde vervoermiddel, ook al drie vrachten varkensdrijfmest had geëxporteerd naar België? Hij antwoorde hierop met "Ja
".
Ik heb vervolgens [chauffeur] medegedeeld dat ik voor niet zichtbaar en leesbaar aanwezig zijn van een kenmerk Cat 2 mest, tijdens het vervoer van de mest, zijnde een dierlijke bijproduct een rapport van bevindingen ga opmaken.
[…]
Nadat ik overtreder [chauffeur] nogmaals had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, antwoordde hij op mijn vragen het volgende:
"Ik ben in loondienst bij [naam] . Wij charteren op dit moment mest voor [eiseres] . Ik heb geen categorie II bordje bij me. Deze oplegger hebben we net teruggekocht van iemand uit de achterhoek. Ik heb er niet bij stil gestaan dat er geen categorie II bordje op zat. Ik weet dat dit wel verplicht is want op een andere combinatie waar ik wel eens op rijd, daar zat het categorie II bordje wel op. Ik heb gisteren drie vrachten en vanochtend één vracht drijfmest van dezelfde leverancier [locatie A] geëxporteerd naar België zonder dat er een categorie II mest aanduiding op het vervoermiddel aanwezig was. Ik bel wel even dat ze nu een sticker komen brengen met het opschrift Cat II mest
."
[…]
Later op dezelfde dag raadpleegde ik het digitale dossier, in dossier meststoffen, een overzicht van export planning transport en de AGR/GPS meldingen. Ik zag dat de drie vrachten drijfmest, die op 29 november 2022 waren geëxporteerd vanaf het adres [locatie A] idd waren vervoerd met de drijfmestoplegger met kenteken[kenteken] .
[…]
Op woensdagochtend 30 november 2022, omstreeks 11.45 uur, arriveerde de mij bekende [persoon C] op de locatie Habraken 2601 te Veldhoven. Kennelijk had [chauffeur] , die werkzaam is voor [naam] hem gebeld om een Cat II bordje te komen brengen. [persoon C] had een sticker bij zich met opschrift Cat II mest. Nadat overtreder [chauffeur] de Cat II sticker had geplakt kon hij zijn weg vervolgen.
[…]
Naar aanleiding van bovenstaande had ik op maandag 5 december 2022, omstreeks 12.15 uur telefonisch contact met een vrouwelijk persoon die aangaf [naam] te zijn. Nadat ik mij als toezichthouder van de NVWA aan haar had bekend gemaakt heb ik haar gevraagd of zij nog steeds de bestuurder was van [eiseres]. Zij antwoordde bevestigend. Hierop heb ik haar de reden van het gesprek uitgelegd en mijn bevindingen toegelicht.
[…]
Onderstaande verklaring is het gedeelte uit de verklaring v.w.b. de overtreding van de Vo. (EU) nr. 142/2011. De volledige verklaring is bijgevoegd als bijlage 3.
Nadat ik overtreder [bestuurder eiseres] had medegedeeld dat zij, mede ook namens [eiseres] niet tot antwoorden verplicht was, antwoordde zij op mijn vragen het volgende:
"Ik ben sinds 15 april 2020 bestuurder van [eiseres] en kan dit bedrijf in en buiten rechte vertegenwoordigen. Ik ben van uw bevindingen op de hoogte gesteld door mijn collega [persoon B]. Ik heb van [persoon B] begrepen dat zij de ingehuurde charter, in dit geval [naam], heeft medegedeeld dat zij zich moeten houden aan de geldende regelgeving. Dat ze dus moeten zorgen dat er een Categorie II bordje op het vervoermiddel zit. Dat ze juist moeten wegen. Wat betreft het niet voeren van een categorie II bordje en het niet juist wegen van het transport daar zullen wij de chauffeur op moeten aanspreken. Wellicht komt het niet juist wegen omdat de afnemer in België wil dat er in België vol wordt gewogen. Dat de chauffeur daarom niet in Nederland heeft gewogen. Ook hier gaan we regelen dat dit in de toekomst juist gebeurd. Wij zien de vervoermiddelen die voor ons charteren natuurlijk niet fysiek hier op ons bedrijf. Dus zien wij ook niet of ze een categorie II bordje op hun vervoermiddel hebben zitten. Wij moeten erop vertrouwen dat zij zich aan de regels houden. Wij worden nu verantwoordelijk gehouden omdat wij als vervoerder op de documenten staan. Wij moeten dit in de toekomst zien te voorkomen en wellicht de boete die we krijgen eens doorberekenen aan de betreffende charter
."
Hierop heb ik overtreder [bestuurder eiseres], alsmede de door haar vertegenwoordigde: [eiseres] gevestigd [adres] van de bovengenoemde begane overtreding, van de Verordening Dierlijke Bijproducten 1069/2009 en de daarbij horende Uitvoeringsverordening 142/2011 in kennis gesteld en haar medegedeeld dat er conform het NVWA interventiebeleid voor deze overtreding een rapport wordt opgemaakt welke door de afdeling Team Bestuurlijke Maatregelen (TBM) van de NVWA zal worden behandeld. Deze kan mogelijk een boete opleggen.”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldeden aan de eisen inzake identificatie.”
Dit is volgens verweerder in strijd met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, en Bijlage VIII, hoofdstuk II, onder 2, van Verordening 142/2011 [1] en een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 3.750,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat meerdere beschrijvingen in het rapport van bevindingen onjuist zijn en dat relevante informatie ontbreekt. Zo staat in het rapport niet vermeld dat de toezichthouder al een dag eerder op de betreffende locatie geweest was, maar een chauffeur van eiseres misliep en daarom op 30 november 2022 nogmaals een controle uitvoerde. Daarnaast is het onwaar dat de toezichthouder de chauffeur had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was en betwist de chauffeur dat hij zou hebben verklaard dat hij de dag ervoor en die ochtend vrachten mest had geëxporteerd zonder sticker. Een schriftelijk ondertekende verklaring van de chauffeur ontbreekt ook bij dit rapport. Verder staat in het rapport dat de directrice van eiseres ook iets gezegd zou hebben over het wegen maar dat moet onjuist zijn want dat speelt niet in deze zaak. Voorts voert eiseres aan dat de toezichthouder het ontbreken van de Cat II sticker al op het terrein in [locatie A] geconstateerd moet hebben voordat het voertuig vertrokken was, en dat het zijn plicht was om dit aan de chauffeur mee te delen om zo een overtreding te voorkomen. Daarnaast moet de bij het rapport gevoegde foto door de toezichthouder zijn gemaakt vanuit zijn auto terwijl hij reed en dat is verboden op grond van de Wegenverkeerswet, aldus eiseres.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, als de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
De rechtbank ziet in de het door eiseres gestelde geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. In het rapport is duidelijk beschreven wat de toezichthouder heeft waargenomen, namelijk dat mest werd vervoerd in een vervoermiddel waarop geen “Cat II” aanduiding zat. Eiseres betwist op zichzelf deze bevinding van de toezichthouder niet. Ook reeds daarom treffen de stellingen van eiseres over onjuistheden of onvolledigheden op onderdelen in het rapport geen doel. Dat de toezichthouder verplicht was de chauffeur voor vertrek te melden dat een categorie aanduiding ontbrak volgt de rechtbank niet; het is aan eiseres om ervoor te zorgen dat haar transporten aan de regels voldoen. Overigens volgt uit het rapport van bevindingen duidelijk dat de toezichthouder het ontbreken van een aanduiding pas na het wegrijden van het voertuig heeft waargenomen.
6.3.
Uit artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, en Bijlage VIII, hoofdstuk II, punt 2, onder a, van Verordening 142/2011 volgt dat exploitanten erop moeten toezien dat tijdens het vervoer en de opslag op het voertuig een etiket wordt aangebracht waarop duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of afgeleide producten wordt aangegeven. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat een uitzondering op deze verplichting geldt voor vervoer binnen Nederland, maar dit treft geen doel reeds nu het in geding zijnde vervoermiddel geladen was in verband met een beoogde bestemming in België. Van een transport binnen het grondgebied van Nederland was dus geen sprake. Overigens biedt Verordening 142/2011 bij een aantal voorschriften wel de mogelijkheid dat een lidstaat daarop een uitzondering maakt voor wat betreft het vervoer op eigen grondgebied, maar voor de verplichting in punt 2, onder a, van Hoofdstuk II, in Bijlage VIII, van Verordening 142/2011 is een dergelijke uitzondering niet opgenomen. Nu bij een transport mest van eiseres het vervoermiddel geen aanduiding had met “Cat II”, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres een overtreding heeft begaan.
7. Eiseres voert daarnaast aan dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing. Het ontbreken van een sticker “Cat II” bij een transport drijfmest kan onmogelijk grote gevolgen hebben voor de natuur, het milieu en/of de veiligheid en gezondheid van mens en dier. Mest draagt geen enkel risico voor de volksgezondheid, diergezondheid, het dierenwelzijn of milieu. Daarbij is met het soort transportvoertuig en alle daarin aanwezige documenten al voor iedereen direct duidelijk dat er mest wordt vervoerd. Gelet op het geringe risico kan geen sprake zijn van een categorie B overtreding en was een boete niet op zijn plaats. In een andere zaak [3] is eenzelfde overtreding door verweerder ook als categorie C gekwalificeerd. Bovendien heeft de toezichthouder tegen de chauffeur gezegd dat eiseres slechts een waarschuwing zou krijgen, zodat de boete in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Daarnaast schendt verweerder het gelijkheidsbeginsel nu er veel andere transporteurs zijn die zonder sticker “Cat II” mest exporteren maar nimmer zijn beboet, aldus eiseres.
7.1.
Nu verweerder de overtreding terecht heeft vastgesteld, was verweerder op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren [4] bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. In het Specifiek interventiebeleid dierlijke bijproducten [5] heeft verweerder geregeld op welke wijze met deze bevoegdheid wordt omgegaan en daarin staat dat deze overtreding is aangemerkt als een klasse B-overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd met als motivering dat dan sprake is van een (risico op) ernstig gevaar voor mens en/of dier. Het specifiek interventiebeleid benoemt geen situaties waarin bij deze overtreding ook sprake kan zijn van een klasse C of D overtreding. De rechtbank ziet ook geen grond om te oordelen dat verweerder in afwijking van zijn interventiebeleid in dit geval geen boete had mogen opleggen en met een waarschuwing had moeten volstaan. Anders dan eiseres meent draagt mest wel degelijk een risico voor de volks- en diergezondheid. Dit volgt reeds uit Verordening 1069/2009 [6] waarin staat dat alle dierlijke bijproducten een risico inhouden voor de volks- en diergezondheid en waarin de Uniewetgever mest heeft ingedeeld in categorie 2, zijnde dierlijke bijproducten met een gemiddeld [7] risico voor de volks- en diergezondheid. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht kan mest ziekten en bacteriën bevatten en is daarmee een potentiële bron van risico's voor de volks- en diergezondheid en het milieu. Om het risico op ernstige gevolgen te beperken is onder meer voorgeschreven dat op het vervoermiddel moet worden vermeld dat er een bepaalde categorie dierlijke bijproducten wordt vervoerd. Dit risico wordt niet teniet gedaan door de omstandigheid dat uit het soort voertuig en de daarin aanwezige documenten ook zou kunnen worden afgeleid dat mest wordt vervoerd. Juist met een aanduiding op het vervoermiddel is voor eenieder direct duidelijk welk product wordt vervoerd en kan er direct juist worden gehandeld bij calamiteiten om ernstige gevolgen voor de volks- en diergezondheid of het milieu te voorkomen of te beperken. Daarbij zullen personen zonder kennis van dierlijke bijproducten niet altijd uit de vervoersdocumenten kunnen opmaken dat mest wordt vervoerd en kan, zoals verweerder heeft toegelicht, aan de buitenkant van het voertuig niet worden afgeleid of onverwerkte mest of behandelde mest wordt vervoerd.
7.2.
Aan het voorgaande doet niet af dat verweerder in een ander boetebesluit voor een soortgelijke overtreding heeft gesteld dat het een klasse C overtreding betreft. De rechtbank volgt verweerder dat dit als een schrijffout moet worden aangemerkt. Immers in dat boetebesluit wordt verwezen naar genoemd specifiek interventiebeleid, terwijl daarin deze overtreding enkel als klasse B is gekwalificeerd en bovendien zou bij een klasse C overtreding een waarschuwing en niet een boete in de rede hebben gelegen. Dat de toezichthouder in onderhavige zaak tegen de chauffeur zou hebben gezegd dat eiseres slechts een waarschuwing zou krijgen, blijkt geenszins uit het rapport van bevindingen en vindt de rechtbank ook onaannemelijk nu een toezichthouder een dergelijk rapport alleen opmaakt als een boete kan worden opgelegd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu zij geen concrete andere gevallen heeft benoemd maar heeft volstaan met de stelling dat andere chauffeurs die dierlijke bijproducten vervoeren zonder sticker, bij onder meer transporten naar Rendac, geen boete hebben gekregen.
8. Ten slotte voert eiseres aan dat de boete te hoog is. Verweerder heeft in een andere boetezaak [8] besloten het boetebedrag voor eenzelfde overtreding door eiseres te halveren omdat de risico’s of gevolgen voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu gering zijn of ontbreken. Ook in de onderhavige zaak had verweerder daartoe aanleiding moeten zien. Bovendien zou feitelijk sprake zijn van een categorie D overtreding en daarbij past een boete uit categorie 1, zijnde een boet bedrag van € 500,-. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de boete verhoogd vanwege gestelde recidive. De eerdere boete waarop verweerder zich in dit verband baseert [9] bedroeg namelijk € 1.250,- en dus had zonder meer duidelijk moeten zijn dat geen sprake was van eenzelfde overtreding als in de onderhavige zaak, aldus eiseres.
8.1.
In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtreding een boete van € 2.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 1069/2009 gediende doel, bescherming van de volks- en diergezondheid en het milieu, staat voorop. Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen was van een gering risico voor de volks- en diergezondheid en het milieu geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om in dit geval de wettelijk vastgestelde boete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren te halveren. Dat verweerder in een andere boetezaak wel op deze grond de boete voor een soortgelijke overtreding door eiseres heeft gehalveerd, maakt niet dat dit ook in onderhavige zaak moet worden gevolgd. Het is onduidelijk gebleven - ook voor verweerder - om welke reden in die andere boetezaak die halvering destijds is toegepast. Niet is uitgesloten dat het een foutieve beslissing is geweest en het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een bestuursorgaan is gehouden een eerdere gemaakte fout te herhalen. [10] Voorts heeft verweerder de boete terecht verhoogd vanwege recidive. Het eerdere boetebesluit van 21 mei 2021 is opgelegd voor eenzelfde overtreding en onherroepelijk geworden. Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren wordt in dat geval de boete voor onderhavige overtreding (€ 2.500,-) verhoogd met het bedrag van de eerdere boete (€ 1.250,-) en dus heeft verweerder terecht een boete van € 3.750,- opgelegd. Dat de eerdere boete lager was doet er niet aan af dat het wel om eenzelfde overtreding ging en dat is de voorwaarde voor toepassing van de recidiveregeling. De rechtbank vindt de opgelegde boete in dit geval passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is dus ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 september 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
2.Onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734 en ECLI:NL:CBB:2024:222
3.Boetezaak 20202344, boetebesluit van 21 mei 2021
4.Gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en met artikel 3.3, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten
5.IB02-SPEC33, versie 03, en regel 33R207150 in de Bijlage
6.Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten), zie onder meer overweging 1 en 2 van de considerans, artikel 7 en artikel 9.
7.categorie 1 heeft het hoogste risico en categorie 3 het laagste risico
8.Dezelfde boetezaak als genoemd in noot 3
9.Dezelfde boetezaak als genoemd in noot 3