Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen
[eiseres 3], eiseressen,
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseressen, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Schneider, en de Raad van bestuur van het UWV, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werknemer, die vanaf 8 juli 2020 ziek was. Het UWV had op 26 november 2021 een besluit genomen om de uitkering vanaf 1 oktober 2021 geheel te weigeren, omdat de ex-werknemer zou zijn ontslagen op staande voet. Na bezwaar van de ex-werknemer heeft het UWV op 4 mei 2022 het bezwaar gegrond verklaard en de maatregel laten vervallen, waardoor de ex-werknemer recht kreeg op de uitkering. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2024 behandeld. Eiseressen stelden dat het UWV ten onrechte had geconcludeerd dat er geen benadelingshandeling had plaatsgevonden in de zin van artikel 45 van de ZW. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een benadelingshandeling, omdat de ex-werknemer niet verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die tot de beëindiging van de dienstbetrekking hebben geleid, niet konden worden aangemerkt als een benadelingshandeling. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseressen geen griffierecht terugkregen en geen vergoeding van proceskosten ontvingen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.