ECLI:NL:RBROT:2024:8501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
ROT 22/2704
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering Ziektewet-uitkering en benadelingshandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseressen, vertegenwoordigd door mr. P.L.M. Schneider, en de Raad van bestuur van het UWV, vertegenwoordigd door mr. S. Roodenburg. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werknemer, die vanaf 8 juli 2020 ziek was. Het UWV had op 26 november 2021 een besluit genomen om de uitkering vanaf 1 oktober 2021 geheel te weigeren, omdat de ex-werknemer zou zijn ontslagen op staande voet. Na bezwaar van de ex-werknemer heeft het UWV op 4 mei 2022 het bezwaar gegrond verklaard en de maatregel laten vervallen, waardoor de ex-werknemer recht kreeg op de uitkering. Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 9 juli 2024 behandeld. Eiseressen stelden dat het UWV ten onrechte had geconcludeerd dat er geen benadelingshandeling had plaatsgevonden in de zin van artikel 45 van de ZW. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een benadelingshandeling, omdat de ex-werknemer niet verwijtbaar had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die tot de beëindiging van de dienstbetrekking hebben geleid, niet konden worden aangemerkt als een benadelingshandeling. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiseressen geen griffierecht terugkregen en geen vergoeding van proceskosten ontvingen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres 1] thans genaamd [eiseres 2], uit [plaatsnaam], en haar rechtsopvolger
[eiseres 3], eiseressen,
(gemachtigde: mr. P.L.M. Schneider),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [plaatsnaam] (ex-werknemer),
(gemachtigde: mr. M. Gümüs-Genc).

Inleiding

Met het besluit van 26 november 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aan de ex-werknemer toekomende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) vanaf 1 oktober 2021 geheel geweigerd.
Met het besluit van 4 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werknemer gegrond verklaard, de maatregel laten vervallen en bepaald dat hij vanaf
1 oktober 2021 recht heeft op betaling van de ZW-uitkering.
Eiseressen hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-belanghebbende heeft een zienswijze ingediend.
Eiseressen hebben op 27 juni 2024 aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseressen [naam 2], de gemachtigde van eiseressen en mr. P. Huys, de gemachtigde van het UWV, en de gemachtigde van ex-werknemer.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Ex-werknemer was vanaf 8 juli 2020 ziek. Op 6 augustus 2021 heeft de kantonrechter beschikt om de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2021 te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding.
1.2.
Aan het primaire besluit lag ten grondslag dat de ex-werknemer vanwege een dringende reden op staande voet zou zijn ontslagen.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van de ex-werknemer heeft het UWV een voornemen tot wijziging van zijn beslissing kenbaar gemaakt. Eiseressen hebben een reactie op het voornemen gegeven en het UWV verzocht om het primaire besluit te handhaven.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag, maar van een verstoorde arbeidsverhouding waarvan de ex-werknemer geen verwijt treft.

Standpunten partijen

3. Eiseressen voeren in beroep – samengevat – aan:
- dat het UWV ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de ex-werknemer geen benadelingshandeling heeft gepleegd in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW,
- dat het UWV ten onrechte heeft gemeend dat elke vorm van verwijtbaarheid bij de ex-werknemer heeft ontbroken in de zin van artikel 45, tweede lid, van de ZW,
- de ex-werknemer verwijtbaar heeft gehandeld zodat een maatregel op zijn plaats is.

Beoordeling door de rechtbank

4. Partijen verschillen van mening over de vraag of sprake is van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
5. In artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW is onder meer bepaald dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen.
Op grond van het tweede lid wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het zevende lid wordt onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de ZW.
6. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Stb. 2007, 304 zoals gewijzigd op 24 mei 2011, Stb. 2011, 260, Maatregelenbesluit) in samenhang met artikel 7, aanhef en onder a, is de uit artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW voortvloeiende verplichting om zich zodanig te gedragen dat de sociale fondsen niet worden benadeeld een verplichting die valt in de vierde categorie, waarbij de uitkering blijvend geheel wordt geweigerd.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, van het Maatregelenbesluit wordt onder blijvend verstaan: voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou hebben kunnen doen gelden.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Maatregelenbesluit, voor zover hier van belang, wordt de hoogte en duur van een op te leggen maatregel, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25,- bedraagt, vastgesteld op: […]
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6;
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.
7. Volgens vaste rechtspraak is er sprake van een benadelingshandeling in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. [1] Hiermee komt immers een einde aan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever ter vervanging waarvan aanspraak op ziekengeld wordt gemaakt. Zodoende wordt onnodig een beroep op de ZW gedaan. [2]
Een benadelingshandeling kan ook aanwezig zijn als een werknemer zich dusdanig heeft gedragen dat hij er ernstig rekening mee heeft moeten houden dat hij door zijn gedrag ongeschikt tot werken zou kunnen worden of als voorzienbaar is dat dit gedrag zou kunnen leiden tot beëindiging van het dienstverband. [3]
8. Gelet op alle omstandigheden die tot de beëindiging van de dienstbetrekking hebben geleid moet worden geoordeeld dat van een benadelingshandeling geen sprake is. Met zijn handelwijze tijdens de corona pandemie (hoestend op zijn werk verschijnen en na waarschuwingen van collega’s niet onmiddellijk naar huis gaan) heeft de ex-werknemer gehandeld in strijd met richtlijnen van eiseressen en van de landelijke overheid. Dit, alsmede de – kort gezegd – ontwijkende opstelling van de ex-werknemer, heeft geleid tot een verstoring van de arbeidsverhouding en daardoor tot een beëindiging van de dienstbetrekking. Echter kan niet worden geoordeeld dat het voorzienbare gevolg van deze handelwijze een beëindiging van de dienstbetrekking zou zijn.
9. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt overigens dat de ex-werknemer verweer heeft gevoerd tegen de beëindiging van zijn dienstbetrekking, zodat van een situatie als bedoeld in artikel 45, zevende lid, van de ZW geen sprake is.
10. Omdat de ex-werknemer geen benadelingshandeling heeft gepleegd, kunnen de vragen naar de mate van verwijtbaarheid en of een andere maatregel getroffen had moeten worden buiten beschouwing blijven.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak de Raad van 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1903.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2272.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN9725, 29 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3598, 28 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3885 en 26 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1983.