ECLI:NL:RBROT:2024:7424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 22/2188
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake werkplan re-integratie en niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2009 een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), bezwaar gemaakt tegen een werkplan dat het UWV op 18 augustus 2021 heeft opgesteld. Dit werkplan stelde dat er op dat moment geen afspraken met eiser konden worden gemaakt, omdat hij alleen als zelfstandig jurist of mediator aan de slag wilde gaan, wat niet paste bij zijn belastbaarheid. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar. Het UWV heeft op 23 juni 2022 het bezwaar ongegrond verklaard, maar heeft op 13 juli 2023 een dwangsom toegekend vanwege het te laat beslissen op het bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat het UWV inmiddels een besluit had genomen. Daarnaast werd het beroep tegen het bestreden besluit ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat het werkplan niet gericht was op een rechtsgevolg en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank concludeerde dat het UWV het bezwaar ten onrechte ongegrond had verklaard en vernietigde het bestreden besluit. Eiser kon geen aanspraak maken op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat de rechtbank volstond met de constatering van overschrijding zonder verdere gevolgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Op 18 augustus 2021 heeft het UWV een werkplan voor de re-integratie van eiser opgesteld.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar beroep ingesteld.
Met een besluit van 23 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Met een besluit van 13 juli 2023 heeft het UWV een dwangsom toegekend van € 1.442,- vanwege het te laat beslissen op het bezwaar.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
2. Op 18 augustus 2021 heeft het UWV een werkplan opgesteld, waarin is opgenomen dat op dat moment nog geen afspraken met eiser te maken zijn, omdat hij alleen maar als zelfstandig jurist of mediator aan de slag wil gaan wat niet past bij zijn belastbaarheid en dat in afwachting van de bezwaarzaken en het inkomstenonderzoek het UWV Werkbedrijf vooralsnog geen re-integratie-activiteiten zal opstarten.

Standpunt eiser

3. Eiser voert in beroep aan dat te laat op zijn bezwaar is beslist. Voorts voert eiser, onder verwijzing naar zijn bezwaargronden, aan - kort weergegeven – dat hij niet betrokken is geweest bij het opstellen van het werkplan, dat de informatie uit 2009 verouderd is en dat het UWV geen ondersteuning biedt om passend werk te vinden.
3.1.
Eiser stelt verder dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om schadevergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

4. Deze procedure is aangevangen met een zogenoemd ‘beroep niet tijdig beslissen’. Het UWV heeft na het instellen van dit beroep op 23 juni 2022 alsnog een besluit op het bezwaar genomen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Omdat het UWV alsnog heeft beslist is het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te vervallen. De rechtbank zal daarom dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het werkplan van
18 augustus 2021 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met een rechtshandeling wordt een handeling gericht op rechtsgevolg bedoeld. Dit betekent dat eiser alleen bezwaar kon maken tegen het werkplan als dat gericht was op een rechtsgevolg.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een als een re-integratievisie te beschouwen werkplan een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, in zoverre het werkplan is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. [1] Daarvan kan sprake zijn als de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in het werkplan zodanig helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald zijn geformuleerd dat kan worden gesteld dat met het werkplan is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de verplichtingen die in het werkplan zijn opgenomen niet aan de door de Raad genoemde vereisten. Niet kan worden gezegd dat de rechten en verplichtingen helder, inzichtelijk, ondubbelzinnig en voldoende bepaald in het werkplan zijn geformuleerd.
In het werkplan staat onder het kopje “Conclusie en dienstverlening” vermeld:

Op dit moment zijn met de klant (nog) geen nieuwe afspraken te maken, omdat hij
maar 1 ding wil: als zelfstandig jurist of als mediator aan de slag gaan.
Dit is echter met het oog op zijn belastbaarheid beslist niet passend. Hij wil tegen de
nieuwe afwijzing weer in bezwaar gaan.
5.3.
Hierdoor kan niet worden gezegd dat het werkplan een wijziging in de rechtspositie van eiser tot gevolg heeft. Het werkplan is dan ook niet gericht op enig rechtsgevolg en dus geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Dit leidt tot de conclusie dat het UWW het bezwaar tegen het werkplan ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Om die reden komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

Overschrijding redelijke termijn

6. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. [2]
6.1.
Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak zijn (afgerond) 35 maanden en twee weken verstreken. Dat berekent dat de redelijke termijn met (afgerond) 11 maanden en twee weken is overschreden.
6.2.
Gelet echter op de in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden - waaronder het financiële belang van eiser bij de procedure, het feitelijke gevolg voor eiser van het bestreden besluit, het procedeergedrag van eiser, zoals bijvoorbeeld blijkend uit de uitspraken van de rechtbank van 3 mei 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:4625) en
30 april 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:3837) en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden - is er reden om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels een besluit is genomen en daarmee het procesbelang voor zover dat ziet op dit beroep is weggevallen.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk omdat het werkplan niet is gericht op rechtsgevolg en daarom geen besluit is in de zin van de Awb.
9. Er bestaat geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat het UWV niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
10. Eiser kan geen aanspraak maken op de door hem verzochte vergoeding van verletkosten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1374) is onvoldoende gebleken dat eiser betaald werk verricht of anderszins inkomsten is misgelopen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit gericht is tegen het niet tijdig beslissen op bewaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen het werkplan van 18 augustus 2021 niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek van eiser tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:598.
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252; de uitspraak van
3.Zie hiervoor het arrest van 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.