ECLI:NL:RBROT:2024:7387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
ROT 23/2374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete opgelegd aan een vervoerder van geiten wegens overtreding van de Wet dieren

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 3.000,- beoordeeld. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur wegens het vervoeren van vier geiten die niet geschikt waren voor transport. De toezichthouders van de NVWA constateerden dat drie geiten ziek waren en één geit niet in staat was zich pijnloos te bewegen. Eiser betwist de bevindingen van de toezichthouders en stelt dat er onvoldoende bewijs is voor de overtreding. De rechtbank oordeelt dat de toezichthouders voldoende onderbouwing hebben gegeven voor hun bevindingen en dat de geiten al voor het transport ziek waren. De rechtbank komt tot de conclusie dat de boete terecht is opgelegd en dat de hoogte van de boete, gezien de ernst van de overtreding, evenredig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/2374

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. F. Peters van Neijenhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een boete van € 3.000,- die hem is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 14 oktober 2022 heeft verweerder de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn dochter [naam], de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 13 januari 2021 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 25 augustus 2021, omstreeks 13:00 uur.
Ik, toezichthouder 37520, heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [eiser]; functie: chauffeur.
Tijdens onze inspectie bevonden wij ons in de stal van Vee-en Vleeshandel Beernink B.V. Wij zagen daar een koppel geiten waarvan een viertal geiten afwijkingen had.
Geit met I&R oornummer NL [nummer]:
De geit met I&R oornummer NL [nummer] lag in de stal van het slachthuis en kwam, ook na wat langer aandringen, niet overeind. Deze geit was in een zeer slechte conditie, wat bleek uit een zeer arme bespiering en ze maakte een slome indruk. Deze geit was niet meer in staat zelfstandig in de benen te komen. Ook had de geit een zeer vertraagde turgor. Een vertraagde turgor wordt veroorzaakt door uitdroging en wordt gemeten door het optrekken van een huidplooi; na loslaten neemt normaal de huid terstond zijn oorspronkelijke vorm weer aan, bij afwijkende turgor blijft de huid in een plooi staan, hetgeen bij deze geit het geval was. De geit had diepliggende ogen, kon niet overeind, had een zeer vertraagde huidturgor en maakte een slome indruk, waaruit ik opmaakte dat de geit zwak was door ziekte. De slechte bespiering, de zeer vertraagde turgor en diepliggende ogen wijzen eropdat de geit al langer ziek was dan enkele uren. De vermagering waarbij spierweefsel al opgebruikt is kan in enkele weken ontstaan, afhankelijk van het lactatiestadium en de ernst van een eventuele onderliggende aandoening.
Een geit kan deze mate van uitdroging in 48 tot 24 uur ontwikkelen, ook weer afhankelijk van de oorzaak van het stoppen met drinken of de mate van vochtverlies. Het totale klinische beeld van de geit liet een chronisch ziektebeeld zien, wat langer dan 24 uur aanwezig moet zijn geweest. Aangezien de inspectie op dezelfde dag was als het vervoer van veehouder naar slachthuis (zie vervoersdocument I&R schapen en geiten) maak ik hieruit op dat de geit al voor de aanvang van het transport ziek was.
Geit met I&R oornummer NL [nummer]:
Dezelfde bevindingen vonden we ook bij de geit met I&R oornummer [nummer] (foto 3). Deze geit lag in de stal van het slachthuis en kwam ook na lang aandringen niet in de benen. De geit had een zeer vertraagde turgor, diepliggende ogen en was sterk vermagerd. Een vertraagde turgor en diepliggende ogen worden veroorzaakt door uitdroging. De vertraagde turgor wordt gemeten door het optrekken van een huidplooi; na loslaten neemt normaal de huid terstond zijn oorspronkelijke vorm weer aan, bij afwijkende turgor blijft de huid in een plooi staan, hetgeen bij deze geit het geval was.
De foto's 1 en 2 en filmpje 1 laten een sterk vermagerde geit zien met een opgetrokken buik en een niet gevulde hongergroeve, welke symptomen wijzen op het niet opnemen van voldoende voer. Herkauwers, zoals geiten, dienen altijd een gevulde pens te hebben vanwege de penswerking, "gewoon een dagje niet eten is geen optie voor een herkauwer". De niet gevulde hongergroeve, de opgetrokken buik, de afgenomen bespiering, de vertraagde turgor van de huid en diepliggende ogen zijn allen symptomen van een afwijkende gezondheidstoestand van de geit. De geit was ziek. Ook voor deze geit geldt hetzelfde als de hierboven genoemde geit. De vermagering waarbij spierweefsel al opgebruikt is kan in enkele weken ontstaan, afhankelijk van het lactatiestadium en de ernst van een eventuele onderliggende aandoening. De pens van een herkauwer valt in als het dier stopt met eten. Omdat een herkauwer normaal gesproken de hele dag door eet ofherkauwt en altijd een gevulde pens heeft, is dit pas te zien na een langere periode van niet eten. Een geit kan deze mate van uitdroging in 48 tot 24 uur ontwikkelen, ook weer afhankelijk van de oorzaak van het stoppen met drinken of de mate van vochtverlies. Het totale klinisch beeld van de geit liet een chronisch ziektebeeld zien, wat langer dan 24 uur aanwezig moet zijn geweest.
Aangezien onze inspectie op dezelfde dag was als het vervoer van de geit van veehouder naar slachthuis (zie vervoersdocument I&R schapen en geiten), wijst dit erop dat de geit al voor aanvang van het transport ziek was.
Geit met I&R oornummer NL [nummer]:
De derde geit met I&R oornummer NL [nummer] lag in de hoek van de stal van het slachthuis, afgezonderd van de koppel wat een abnormaal gedrag is voor een geit. Na flink aandringen kwam de geit in de benen. Bij het temperaturen bleek dat de geit diarree had (dunne stinkende ontlasting), wat duidt op een ontsteking van het maag-darmkanaal. De geit had beiderzijds neusuitvloeiing van etterige aard met korsten rond de neus bestaande uit opgedroogde neusuitvloeiing (foto 6). De temperatuur van deze geit was 39,6 graden Celsius. Deze temperatuur is te hoog (normaal is 38.0 - 39.0 graden Celsius) en duidt op een actieve ontsteking. De geit had koorts, tevens had deze geit een duidelijk geforceerde buikademhaling veroorzaakt door obstructie ten gevolge van een ontsteking van de luchtwegen. Bovenstaande verschijnselen, koorts, geforceerde buikademhaling, diarree enetterige neusuitvloeiing, wijzen erop dat de geit ziek was. De geit had zich afgezonderd van de koppel, er was door de geit al koorts ontwikkeld als reactie op de ontsteking. Daarnaast was er etterige neusuitvloeiing aanwezig wat ook al was ingedroogd rond de neus. Deze ingedroogde neusuitvloeiing is het resultaat van, door ziekte, ontbrekend toiletteergedrag.
Het etterige aspect van de neusuitvloeiing wijst op een infectie die al langer aanwezig was, minimaal 24 uur, aangezien bij een luchtweginfectie aanvankelijk de neusuitvloeiing waterig (sereus) van aard is welke eerst na 24 uur later kan overgaan in etterige (purulente) uitvloeiing. Ook het indrogingsproces vergt meerdere uren. Voorgaande wijst erop dat de geit al voor aanvang van het transport op 25 augustus 2021 (zie vervoersdocument I&R schapen en geiten) ziek was.
Geit met I&R oornummer NL [nummer]:
De vierde geit met I&R oornummer [nummer] lag in de stal van het slachthuis op beide voorknieën (foto 4 en filmpje 2). Bij inspectie kon de geit niet meer op de klauwen van de voorpoten staan en kon zich alleen nog voortbewegen op de carpaalgewrichten (voorknie) van de voorpoten. Deze geit was verlamd aan haar rechter voorpoot ter hoogte van het kogelgewricht. Dit was vast te stellen doordat de rechter onderpoot niet normaal gebruikt werd. Deze klapte dubbel en de rechter onderpoot was geheel gevoelloos bij pijnprikkels uitwendig uitgeoefend bij onderzoek. Omdat de bespiering van de rechter voorpoot, vergeleken met de linker voorpoot, duidelijk was afgenomen (spieratrofie) wijst dit op een verlamming die al meerdere dagen en daarmee dus al voor het transport op 25 augustus 2021 (zie vervoersdocument I&R schapen en geiten) aanwezig was. De maat van verschil in bespiering van beide voorpoten geeft aan dat de spieratrofie meerdere dagenaanwezig was.
De geit had aan de voorknie links (foto 5) een gewrichtsontsteking met abces. Bij onderzoek werd een hogere temperatuur waargenomen rondom het gewricht wat duidt op een actieve ontsteking. Het aanwezig zijn van het abces (ophoping ontstekingsmateriaal) aan hetzelfde gewricht wijst erop dat het stadium van de ontsteking zich in de maturatiefase oftewel rijpingsfase bevond. Dit geeft aan dat de ontsteking al meerdere dagen en daarmee dus al voor het transport op 25 augustus 2021 (zie vervoersdocument I&R schapen en geiten) bestond. De geit moest zich voortbewegen op de voorknie links waar een ontsteking in zat, welke beweging de geit niet zonder pijn kon uitvoeren. De geit vertoonde pijnuitingen inde vorm van kreunen bij het onderzoek van de linker voorpoot. Door deze afwijkingen (verlamming en gewrichtsontsteking), die al voor aanvang van het transport aanwezig waren, kon de geit zich niet normaal en pijnloos voortbewegen en was daardoor niet transportwaardig.
Geit één tot en met drie kregen geen toestemming om geslacht te worden en zijn terstond door de exploitant op stal gedood. De vierde geit kreeg, omdat hier sprake was van een lokale aandoening, toestemming om met voorrang direct geslacht te worden.
een vervoersvergunning te
[…]
De vervoerder vervoerde geiten niet in overeenstemming met de technische voorschriften in bijlage I. De geiten waren niet geschikt voor het voorgenomen transport om te mogen worden vervoerd. De twee eerstgenoemde geiten waren te ziek om getransporteerd te worden. Doordat deze geiten vervoerd werden veroorzaakte dit transport stress en daardoor extra onnodig lijden. De als derde genoemde geit was ziek, had koorts en een overduidelijke luchtweginfectie.
Deze geit werd tijdens het transport ook blootgesteld aan stress en daardoor veroorzaakte het transport onnodig lijden. De als vierde genoemde geit was kreupel, kon zich niet pijnloos voortbewegen, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte.
[…]
Ik, toezichthouder 37520, bracht [eiser] van onze bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De vervoerder vervoerde geiten die niet geschikt waren voor het voorgenomen transport, omdat drie geiten ziek waren en één geit niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, aanhef en onder b, artikel 6, derde lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, aanhef en onder a, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 3.000,-. Dit is een verdubbeling van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder de overtreding ernstige gevolgen had voor het dierenwelzijn van de geiten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert - samengevat weergegeven - aan dat er onvoldoende bewijs is dat hij de overtreding heeft begaan. Van de geit met I&R oornummer [nummer] ontbreekt beeldmateriaal en van de geit met I&R oornummer [nummer] is alleen een foto bij het rapport gevoegd die een onvolledig beeld geeft van de gezondheidstoestand van dit dier. Ook het beeldmateriaal van de andere geiten is niet goed bruikbaar. Daarnaast zijn de camerabeelden van het lossen op het slachthuis niet bij het rapport gevoegd, terwijl daarop juist te zien was geweest of de dieren zelfstandig het transportmiddel afliepen. Eiser is die dag teruggegaan naar de stal om uitleg te krijgen over de reden dat drie geiten werden afgemaakt maar het was toen al te laat om zelf foto’s of filmpjes van de dieren te kunnen maken. De drie geiten waren al afgeschoten en de vierde geit werd met voorrang geslacht. De toezichthouder schrijft in het rapport dat zij eiser op de hoogte heeft gebracht dat een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt maar dat is niet wat eiser van haar had begrepen. Er is ook geen bewijs dat de toezichthouder dit wel tegen eiser heeft gezegd. De transportwaardigheid van de geiten stond niet ter discussie en dus was er voor eiser ook geen aanleiding om camerabeelden van het slachthuis op te vragen of zelf een deskundige in te schakelen. Hij had ook niet de gelegenheid om zelf een dierenarts in te schakelen aangezien de dieren al dood waren. Eiser had aan de toezichthouder ook voorgesteld de drie geiten te laten slachten zodat aan de hand van hun organen de gezondheidstoestand kon worden beoordeeld en dus of de geiten meer dan licht ziek waren, maar daar werd geen gehoor aan gegeven. Voorts stelt verweerder in het bestreden besluit dat tijdens het transport bij de dieren stress zou zijn ontstaan, maar dat is geenszins aangetoond. De dieren zijn niet voorafgaand aan het transport door een toezichthoudend dierenarts beoordeeld en ook de zuurtegraad van het vlees is niet onderzocht. Verder voert eiser aan dat het rapport van bevindingen bijna zes maanden na de constatering is opgesteld en dat hij pas ruim een jaar na de constatering een boetebesluit heeft gekregen. Daarnaast vindt eiser de boete te hoog. Een boete van € 3.000,- voor dieren met een waarde van € 30,- is disproportioneel, aldus eiser.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] , mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, als de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vaststaat dat eiser dieren heeft vervoerd die niet geschikt waren voor het voorgenomen transport, namelijk drie geiten die ziek waren en één geit die niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen. Aangezien de constateringen van de toezichthouders pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dienen de toezichthouders in het rapport te motiveren dat de dieren al voorafgaand aan het transport daarvoor niet geschikt waren.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het rapport van bevindingen voldoende duidelijk en grondig beschreven wat de toezichthouders bij de vier geiten hebben geconstateerd. Volgens de toezichthouders waren drie geiten ziek. Zij onderbouwen dit met een beschrijving van verschillende symptomen bij deze geiten, zoals een zeer vertraagde turgor, slechte en afgenomen bespiering, vermagering, het niet zelfstandig in de benen komen en diepliggende ogen bij de geiten met oornummers [nummer] en [nummer] en diarree, etterige neusuitvloeiing, koorts en een geforceerde buikademhaling bij de geit met oornummer [nummer]. De vierde geit (oornummer [nummer]) kon zich volgens de toezichthouders niet normaal en pijnloos voortbewegen. Dat onderbouwen zij met een beschrijving van verschillende waarnemingen bij dit dier, zoals dat het dier niet meer op de klauwen van de voorpoten kon staan maar zich voortbewoog op de voorknieën, dat de rechter onderpoot dubbel klapte, gevoelloos was bij pijnprikkels en spieratrofie vertoonde wat duidt op verlamming, en dat het dier aan de linker voorknie een gewrichtsontsteking met abces had. Daarnaast hebben de toezichthouders in het rapport van bevindingen voldoende gemotiveerd dat deze geiten al voorafgaand aan het transport ziek waren of zich niet pijnloos konden voortbewegen. Zo wijzen de toezichthouders erop dat de vermagering waarbij spierweefsel al is opgebruikt in enkele weken kan ontstaan, pas na langere periode van niet eten te zien is en dat de mate van uitdroging bij de geiten met oornummers [nummer] en [nummer] zich in 48 tot 24 uur kan ontwikkelen. Het klinisch beeld van deze geiten liet een chronisch ziektebeeld zien wat langer dan 24 uur aanwezig moet zijn geweest. Ook wijzen zij erop dat bij een luchtweginfectie de neusuitvloeiing aanvankelijk waterig is en pas na 24 uur kan overgaan in een etterige uitvloeiing, zoals bij de geit met oornummer [nummer] te zien was. Ten aanzien van de geit met oornummer [nummer] motiveren de toezichthouders in het rapport dat sprake was van spieratrofie wat wijst op een verlamming van meerdere dagen en dat de aanwezigheid van een abces bij het gewricht erop wijst dat de ontsteking zich in de rijpingsfase bevond en dus al meerdere dagen bestond. De inspectie was op dezelfde dag als het vervoer van de geiten, zodat de geconstateerde toestand al voor aanvang van het transport aanwezig was.
6.4.
Bij het rapport van bevindingen zijn ook foto’s en filmpjes gevoegd die het door de toezichthouders beschreven beeld van de dieren ondersteunen. Zo is op het beeldmateriaal te zien dat de geit met oornummer [nummer] sterk vermagerd is en niet overeind komt na aansporing, dat er bij de geit met oornummer [nummer] uitvloeiing aan de neus hangt en dat geit [nummer] een voorpoot niet belast en een abces op een poot heeft. Van de geit met oornummer [nummer] is geen beeldmateriaal bij het rapport gevoegd, maar de rechtbank ziet daarin geen reden om te twijfelen aan de in het rapport opgenomen bevindingen. Pas indien een rapport onduidelijkheden bevat of er twijfel rijst over de beschreven constateringen, kan het voor een goede beoordeling noodzakelijk zijn dat beeldmateriaal bij het rapport wordt gevoegd [3] , maar die noodzaak is in dit geval niet aanwezig gelet op de duidelijke en gemotiveerde beschrijvingen die de toezichthouders in het rapport hebben gegeven over de geiten. Om diezelfde reden vindt de rechtbank het ook niet noodzakelijk dat de camerabeelden van het lossen op het slachthuis bij dit rapport van bevindingen worden gevoegd. Daarbij heeft de toezichthouder ter zitting toegelicht dat het mogelijk is dat dieren, ondanks een slechte gezondheidstoestand, vanwege de adrenaline door het transport goed de wagen aflopen. In zoverre zouden de camerabeelden van het lossen ook niet veel over de toestand van de dieren voorafgaand aan het transport hoeven te zeggen. Bovendien ging het bij slechts één van de vier geiten om kreupelheid; de andere drie geiten waren volgens de toezichthouder te ziek om te worden vervoerd en daarvan kan ook sprake zijn als de dieren zich wel zelfstandig konden voortbewegen.
6.5.
Ook ziet de rechtbank in het door eiser gestelde geen reden voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouders over de toestand van de vier geiten op het slachthuis. Eiser heeft geen plausibele en onderbouwde verklaring kunnen geven waarom deze geiten twee uur eerder nog geschikt zouden zijn geweest om te worden vervoerd. Hij heeft volstaan met zijn stelling dat er bij het inladen niets te zien was aan de geiten en geiten (naar hun aard) ineens ziek kunnen worden of iets kunnen gaan mankeren. Los van het feit dat eiser dit niet heeft onderbouwd, strookt dat niet met hetgeen de toezichthouders hebben opgeschreven. Eiser meent verder dat hij geen onderbouwing of tegenbewijs kan leveren omdat hij er niet mee bekend was dat een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt, maar dat volgt de rechtbank niet. In het (naar waarheid opgemaakte) rapport van bevindingen staat dat een van de toezichthouders op de dag van de constatering eiser heeft gesproken over de geiten en hem een rapport van bevindingen heeft aangezegd. De rechtbank ziet geen reden daaraan te twijfelen. Denkbaar is dat eiser vanwege de hoog opgelopen emoties niet duidelijk was dat hem een rapport werd aangezegd. Niettemin leidt de rechtbank uit de door eiser ingediende klacht af dat hem die dag wel duidelijk moet zijn geweest dat de toezichthouders problemen hadden geconstateerd bij vier door hem vervoerde geiten en dat dit (mede) zag op de transportwaardigheid. Als eiser meende dat de camerabeelden van het slachthuis konden onderbouwen dat de vier geiten vitaal waren (zoals hij in zijn klacht van zes dagen later stelt), had hij zelf die camerabeelden bij het slachthuis kunnen opvragen. Maar ook als eiser niet de gelegenheid zou hebben gehad om de camerabeelden tijdig op te vragen, zou hij daardoor niet ernstig in zijn bewijspositie zijn geschaad. Verweerder heeft immers met het voornemen het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde foto’s en filmpjes aan eiser toegestuurd en daarmee had eiser voldoende feitenmateriaal om door een eigen deskundige te laten beoordelen en de bevindingen van de toezichthouders tegen te kunnen spreken. Daarvoor is niet noodzakelijk dat een door eiser ingeschakelde dierenarts de geiten ook levend heeft gezien en beoordeeld. Er bestaat ook geen verplichting voor verweerder om de betrokkene in de gelegenheid te stellen tot het ter plekke doen uitvoeren van een contra-expertise [4] . Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals volgt uit het onder 6.1 overwogene, van eiser niet wordt verlangd dat hij bewijs levert dat de geiten wél transportwaardig waren, maar dat hij met een onderbouwde betwisting zodanige twijfel zaait dat niet meer van de conclusies van de toezichthouders kan worden uitgegaan.
6.6.
In de omstandigheid dat het rapport van bevindingen bijna vijf maanden na de constatering is ondertekend ziet de rechtbank ook geen reden voor twijfel aan de inhoud ervan. Zoals verweerder heeft toegelicht in het bestreden besluit en ter zitting worden de waarnemingen en bevindingen door de toezichthouders wel direct op de dag zelf vastgelegd, maar kan het definitief afronden van het rapport enige tijd duren, bijvoorbeeld omdat het nog door een andere afdeling bij de NVWA moet worden beoordeeld of (zoals in dit geval) er meerdere toezichthouders bij betrokken waren, wat de nodige afstemming vergt. Voorts merkt de rechtbank op dat de wet ook geen termijn voorschrijft waarbinnen een boeterapport moet zijn opgesteld. Wel is in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven dat verweerder binnen 13 weken na het rapport van bevindingen moet beslissen over boeteoplegging. Daaraan heeft verweerder in dit geval niet voldaan, maar dit betreft een termijn van orde [5] en overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot verval van de boetebevoegdheid. Evenmin ziet de rechtbank reden om aan de overschrijding andere gevolgen te verbinden, nu niet is gebleken dat eiser daardoor in zijn belangen of bewijspositie is geschaad, zoals hiervoor is overwogen.
6.7.
Uit al het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan. Verweerder was dan ook bevoegd [6] om eiser daarvoor een boete op te leggen. De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig is. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren [7] is voor deze overtreding een standaardboete vastgesteld van € 1.500,-. In dit geval heeft verweerder de boete verdubbeld vanwege de ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn. De rechtbank vindt dit evenredig nu het gaat om vier niet transportwaardige geiten die vanwege het transport door eiser in hun welzijn zijn geschaad. Voorts is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. De boete van € 3.000,- voor deze overtreding vindt de rechtbank passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening
2.onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734
3.Zoals het CBb heeft overwogen in o.a. ECLI:NL:CBB:2021:1031 en ECLI:NL:CBB:2024:202
4.Zoals het CBb heeft geoordeeld in o.a. ECLI:NL:CBB:2017:280 (r.o. 3.4)
5.Zie Tweede Kamer 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150
6.Gelet op artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, en met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren
7.Gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren.