In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [persoon A] en Stichting Hef Wonen. [persoon A] vorderde de voortzetting van de huurovereenkomst van zijn overleden moeder, die op 8 december 2023 is overleden. Hef Wonen heeft het verzoek afgewezen en vorderde in reconventie ontruiming van de woning. De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] niet binnen de vervaltermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 7:268 lid 2 BW, een vordering had ingesteld. De kantonrechter wees de vordering van [persoon A] af en kende de ontruiming aan Hef Wonen toe. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van [persoon A] op redelijkheid en billijkheid niet opging, omdat hij niet tijdig had gehandeld. De kantonrechter stelde vast dat [persoon A] zonder recht of titel in de woning verbleef en dat de belangen van Hef Wonen bij ontruiming zwaarder wogen dan die van [persoon A]. De proceskosten werden aan [persoon A] opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.