Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat zij het verzoek van eiser, om in beroep alles wat hij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht, als herhaald en ingelast te beschouwen, niet zal honoreren. Het integraal herhalen en inlassen (of verzoeken het als zodanig te beschouwen) van wat er in bezwaar is aangevoerd, zonder er specifiek op te wijzen wat er onjuist is in en/of aan het bestreden besluit, levert onvoldoende op om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. De rechtbank zal hier dan ook geen overwegingen aan wijden.
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat een inhoudelijke beoordeling is uitgevoerd. Dat betekent dat de rechtbank het herzieningsverzoek volledig dient te toetsen. Het geschil beperkt zich tot vastgestelde hoogte van het dagloon. Niet in geschil is dat de referteperiode loopt van 10 mei 2021 tot en met 31 juli 2021. Evenmin is de hoogte van het genoten loon in de referteperiode in geschil.
Eiser voert aan dat of het door hem in de maanden juni en juli 2021 ontvangen loon moet worden gedeeld door het aantal loondagen in juni en juli 2021 en dat de maand mei buiten beschouwing moet worden gelaten, of dat (het loon van) de overuren die hij in juli gewerkt heeft maar die pas in augustus 2021 zijn uitbetaald in de berekening van het dagloon meegenomen moet worden.
7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het dagloon terecht heeft gebaseerd op het loon dat eiser in de referteperiode heeft verdiend, omdat eiser uit deze dienstbetrekking arbeidsongeschikt is geworden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)volgt dat het UWV daarbij mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij eiser aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. Bij die berekening is het UWV uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie waaruit blijkt dat eiser in de referteperiode van 10 mei 2021 tot en met 31 juli 2021 een loon van € 6.533,21 heeft ontvangen. Het dagloon is op grond hiervan correct vastgesteld op € 110,42 (6.533,21/60 dagen = 108,89. Met indexering betreft het bedrag 1,0141 x 108,89 = 110,42).
8. De rechtbank begrijpt dat eiser van mening is dat het UWV in zijn geval niet had mogen vasthouden aan de strikte toepassing van de betrokken regelgeving, omdat die toepassing voor hem onevenredige zware gevolgen heeft.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan een beroep op het evenredigheidsbeginsel eiser niet baten. Ook al zou in het geval van eiser de toepassing van het Dagloonbesluit onevenredig zijn dan nog staat het bepaalde in artikel 15 van de ZW er aan in de weg om aan de bezwaren van eiser tegemoet te komen. In die wettelijke bepaling is immers uitdrukkelijk vermeld dat voor de vaststelling van het dagloon bepalend is de dienstbetrekking waaruit de werknemer door ziekte arbeidsongeschikt is geworden.
10. De rechtbank wijst erop dat de CRvB onder meer in een uitspraak van 17 november 2022heeft geoordeeld dat de artikelen van het Dagloonbesluit van dwingendrechtelijke aard zijn waarbij door de besluitgever geen onderscheid wordt gemaakt naar de reden waarom in een referteperiode minder loon is ontvangen. Dat de werkgever van de in mei gewerkte overuren pas in juni 2021 aangifte heeft gedaan, van de in juni gewerkte overuren in juli 2021 en van de in juli gewerkte overuren in augustus 2021 aangifte heeft gedaan, is geen bijzondere omstandigheid. De urenWant bij de totstandkoming van artikel 4, eerste lid van het Dagloonbesluit (oud; het huidige artikel 12d van het Dagloonbesluit) heeft de besluitgever verdisconteerd dat de opgave van het loon door de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak, terwijl de feitelijke betaling in een ander tijdvak kan liggen dan het tijdvak waaraan het loon is toe te rekenen.Ook de stelling van eiser dat de in mei 2021 gewerkte vaste uren pas in juni zijn uitbetaald, omdat op het moment van indiensttreding de deadline voor de salarisbetaling al verstreken was, maakt dit niet anders, nu deze uren hetzij bij de maand mei hetzij bij de maand juni zijn meegenomen in de berekening.
11. In artikel 15, tweede lid van het Dagloonbesluit is een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt in het eerste lid van dit artikel, in die zin dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden, maar ook deze bepaling kan eiser niet baten. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld is gebleken dat eiser niet de overuren gevorderd heeft in de referteperiode. Hij voldoet daarom niet aan de vereisten van artikel 15, tweede lid, van het Dagloonbesluit. Het UWV was dan ook gehouden om de betaling van de overuren van
juli 2021 (die in augustus 2021 zijn uitbetaald) bij de berekening van het dagloon buiten beschouwing te laten. Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om bij onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken.Ook deze door eiser naar voren gebrachte omstandigheid kan dus niet leiden tot het meenemen van deze betaling bij de berekening van het dagloon. Dat de berekeningsmethode in het geval van eiser op dit punt ongunstig voor hem uitpakt, betekent dus niet dat voor hem een ander dagloon kan worden vastgesteld.