ECLI:NL:CRVB:2014:892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA en de toepassing van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van appellante in het kader van de WIA. Appellante was van 7 april 2009 tot 1 mei 2009 in dienst van een vereniging en heeft daarna geen werkzaamheden meer verricht. Ze was van 1 juni 2009 tot haar ziekmelding op 16 juni 2009 in dienst van een stichting. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij beslissing op bezwaar van 3 februari 2012 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 juni 2011 recht op een WGA-uitkering heeft. Het dagloon werd vastgesteld op € 20,85, maar appellante betwistte deze vaststelling in hoger beroep.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het dagloon juist was vastgesteld, omdat er geen rekening was gehouden met een nabetaling van loon door de vereniging na de referteperiode. De Raad overwoog dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij het vorderbare loon in het refertejaar had kunnen vorderen, maar dat zij dit had nagelaten. De Raad concludeerde dat er geen loonvordering was die in het refertejaar niet tevens inbaar was, waardoor de voorwaarden voor toepassing van artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen niet waren voldaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en H.G. Rottier en C.C.W. Lange als leden, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli.