1.1.In het rapport van bevindingen van 14 december 2020 heeft een toezichthouder van de NVWA het volgende beschreven:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 21 september 2020 omstreeks 13:30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam 3]
, functie: bedrijfsleider.
Op 21 september 2020, omstreeks 13.30 uur, bevond ik mij in de koelruimte
naast de expeditie bij [eiseres] Ik zag daar dat er haken
met varkenshammen hingen aan een bewegende ketting. Deze varkenshammen
waren bestemd voor humane consumptie. Ik zag dat er meerdere haken met
varkenshammen in contact kwamen met de buitenkant van een kunststof
palletbox. Ik zag dat er zwart aangekoekt vuil aan de buitenkant van de
palletbox zat op de plaats waar de varkenshammen de palletbox raakten. Dit
zorgde ervoor dat er een hoog risico aanwezig was op verontreiniging van de
varkenshammen. Ik heb de opdracht gegeven om de palletbox te verplaatsen en
alle hammen die over die lijn gepasseerd zijn te controleren op visuele
verontreiniging.
Hieruit bleek mij dat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie
beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen
ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor
de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij
redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.”
2. Op grond van dit rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening 852/2004.
Verweerder heeft eiseres voor dit feit een boete opgelegd van € 5.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.
3. Eiseres voert aan dat er geen enkele objectieve aanwijzing is dat de buitenzijde van de palletbox was verontreinigd en dat de hammen daardoor verontreinigd konden raken. De palletbox was schoon voordat deze in gebruik genomen werd. Er is door verweerder enkel gesteld dat sprake was van zichtbare verontreiniging; een (begin van) onderzoek is er niet geweest. Ook is de palletbox niet aan de bedrijfsleider getoond. Evenmin is een proces-verbaal opgesteld waaruit blijkt op welke wijze het verplaatsen van de palletbox en het hercontroleren van de hammen heeft plaatsgevonden. De enkele mededeling dat er sprake was van opgehoopt vuil is onvoldoende. Inspectie van de door de toezichthouder aangeduide hammen wees uit dat daarop geen enkele verontreiniging was te vinden. In de app-groep of in de weekrapportage is bovendien niets over het risico op vervuiling terug te vinden. Eiseres meent dat het bestreden besluit gelet op het voorgaande onvoldoende is gemotiveerd.