ECLI:NL:RBROT:2024:359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
ROT 23/237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag starterskrediet op grond van de Wet Wajong door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een starterskrediet door het UWV. Eiser, die sinds 2009 een Wajong-uitkering ontvangt, had op 18 november 2019 een aanvraag ingediend die op 9 maart 2020 werd afgewezen. Na een eerdere niet-ontvankelijk verklaring in 2020 en een hoger beroep dat door de Centrale Raad van Beroep als onbevoegd werd verklaard, diende eiser op 25 juni 2022 opnieuw een aanvraag in. Het UWV wees deze aanvraag af op 21 juli 2022, met de conclusie dat er geen nieuwe informatie was die de afwijzing zou rechtvaardigen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het UWV in de bezwaarprocedure stukken had achtergehouden en dat zijn situatie was veranderd. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV de aanvraag op goede gronden had afgewezen, omdat eiser niet geschikt werd geacht voor het zelfstandig ondernemerschap als juridisch adviseur, gezien zijn beperkingen. De rechtbank concludeert dat het UWV in redelijkheid de aanvraag om een starterskrediet heeft kunnen afwijzen en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een starterskrediet.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 21 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de gemachtigde van het UWV, mr. S. Roodenburg.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser ontvangt sinds 2009 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Hij heeft op 18 november 2019 bij het UWV een aanvraag om een starterskrediet ingediend. Het UWV heeft deze aanvraag op 9 maart 2020 afgewezen. Met het besluit van 27 mei 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard. Eiser is daartegen in beroep gegaan en dat beroep is bij uitspraak van 22 september 2020 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiser verzet gedaan en dat verzet is ongegrond verklaard. Vervolgens is eiser in hoger beroep gegaan, waarbij met de uitspraak van 20 juli 2022 de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zich onbevoegd heeft verklaard. Voor een uitgebreide weergave van deze procedure(s) verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 20 juli 2022 van de CRvB [1] .
1.2.
Eiser heeft op 25 juni 2022 nogmaals bij het UWV een aanvraag om een starterskrediet ingediend.
2. Het UWV heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 21 juli 2022 afgewezen. Het UWV concludeert dat sprake is van een ongewijzigde situatie ten opzichte van de aanvraag van 18 november 2019. Omdat volgens het UWV geen nieuwe informatie in de aanvraag van eiser staat, heeft het UWV de aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen en verwezen naar de eerdere beslissing van 9 maart 2020 en de beslissing op bezwaar van 23 juni 2022.
2.1.
Naar aanleiding van eisers bezwaren tegen het primaire besluit heeft het UWV de aanvraag om een starterskrediet in bezwaar alsnog als een nieuwe aanvraag beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de medische situatie ten opzichte van maart 2022 en mei 2022 niet is veranderd. Volgens hem zijn er geen redenen om aan te nemen dat eiser nu minder beperkingen heeft of dat de situatie in de toekomst zal verbeteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat eiser niet geschikt is voor het beroep als zelfstandig juridisch adviseur omdat volgens haar deze beroepsrichting niet aansluit bij de belastbaarheid van eiser. Vervolgens heeft het UWV met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag om een starterskrediet gehandhaafd.

Standpunt eiser

3. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat het UWV in bezwaar stukken heeft achtergehouden. Het gaat daarbij volgens hem om het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2022, het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 december 2022, het rapport van de verzekeringsarts van 31 maart 2022 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2022. Verder voert hij aan dat sprake is van een gewijzigde situatie ten opzichte van de eerdere aanvraag in 2019. Inmiddels is hij afgestudeerd in het Nederlandse recht, zijn er diverse nieuwe UWV-rapporten tot stand gekomen en heeft hij zijn eigen bedrijfje uitgeschreven. Rapportages ouder dan één jaar mogen niet worden hergebruikt. Eiser stelt verder dat zijn ongeschiktheid voor de functie van zelfstandig juridisch adviseur niet is onderbouwd door een onafhankelijke deskundige en dat het UWV de expertise mist om te kunnen oordelen over zijn mogelijkheden en beperkingen omdat het gaat om juridisch werk en de ambtenaren van het UWV en de artsen geen inzicht hebben in wat dit werk inhoudt. Het is volgens eiser ook niet aan het UWV om te oordelen of hij op het gebied van sociale vaardigheden minder presteert. Hij heeft jarenlange werkervaring onder meer in het internationale bedrijfsleven. Bovendien is hij al jaren als zelfstandig jurist actief geweest. Daarnaast is volgens eiser de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet overeenkomstig de Basisinformatie CBBS opgesteld. Ook stelt hij dat zowel het financieel plan als het ondernemingsplan door het UWV is gefinancierd, wat aantoont dat zijn nieuwe bedrijfje haalbaar is. Het UWV heeft ten onrechte geen haalbaarheidsrapportage opgesteld. Eiser verzoekt een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Verder stelt hij dat hij als gevolg van het onrechtmatige besluit van verweerder schade heeft geleden door misgelopen inkomsten. Ook vindt hij dat hij recht heeft op verletkosten.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is of het UWV het verzoek van eiser om een starterskrediet op goede gronden heeft afgewezen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij zal hieronder toelichten hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
Achterhouden van stukken in bezwaar?
5. Eisers stelling dat het UWV in de bezwaarprocedure de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, beide van 29 december 2022, en het rapport van de verzekeringsarts van 31 maart 2022 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2022 heeft achtergehouden, volgt de rechtbank niet.
5.1.
In artikel 7:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbende ter inzage legt. Op grond van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
In artikel 14, eerste lid, van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2022 [2] (Reglement) is bepaald dat voorafgaand aan de hoorzitting het UWV alle op de zaak betrekking hebbende stukken kosteloos aan belanghebbende kan sturen. Op grond van het tweede lid van dit artikel liggen, onverminderd het bepaalde in het eerste lid, het bezwaarschrift en alle andere op de zaak betrekking hebbende stukken een week voorafgaand aan de hoorzitting op een door het UWV te bepalen plaats en tijdstip ter inzage.
5.2.
Uit onder meer het bestreden besluit van 2 januari 2023 blijkt dat op
16 november 2022 de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, beide van 29 december 2022, op dat moment nog niet bestonden. Het UWV heeft deze rapporten dan ook niet voorafgaand aan de hoorzitting aan eiser kunnen verstrekken. De rapporten zijn bij verzending van het bestreden besluit aan eiser toegezonden. Van het achterhouden van stukken door het UWV is in zoverre dan ook geen sprake. Ook ten aanzien van de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van respectievelijk 31 maart 2022 en 30 mei 2022 vindt de rechtbank dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het UWV deze stukken in de bezwaarfase heeft achtergehouden. De stukken zien op een andere procedure dan het geschil waar het in deze zaak op gaat, namelijk het bezwaar tegen het werkplan dat in augustus 2021 is opgesteld. Uit het bezwaarschrift van 31 juli 2022 dat eiser in de onderhavige zaak heeft ingediend, blijkt dat hij deze stukken bij brief van
23 juni 2022 van het UWV heeft ontvangen.
De zorgvuldigheid van het onderzoek
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de rapporten ouder dan een jaar zijn en niet mogen worden hergebruikt, merkt de rechtbank op dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit in bezwaar dateren van 29 december 2022. Dat betekent dat de rapporten nog geen week oud waren op het moment dat het UWV het bestreden besluit nam. De rechtbank merkt verder op dat in deze rapporten wordt ingegaan op de bezwaren die eiser in zijn bezwaarschrift en op de hoorzitting heeft ingebracht en de op dat moment aanwezige gegevens. Het onderzoek heeft daarmee op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Het starterskrediet
7. In artikel 2:23, eerste lid, van de Wet Wajong is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld op grond waarvan het UWV op aanvraag van de jonggehandicapte, die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, in het kader van de bevordering van de inschakeling in en ondersteuning bij de arbeid als zelfstandige, voorzieningen kan verstrekken. Met het Reïntegratiebesluit is uitvoering gegeven aan deze bepaling.
Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Reïntegratiebesluit kan het UWV op aanvraag ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal een lening of borgtocht verstrekken tot ten hoogste van een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag indien de arbeidsmarktpositie van die persoon daartoe aanleiding geeft en het starten van het bedrijf naar het oordeel van het UWV voor betrokkene een reële optie is, gelet op diens beperking als gevolg van de handicap en het door hem opgestelde bedrijfsplan.
7.1.
Nu het al dan niet verstrekken van het starterskrediet gelet op bovengenoemde artikelen een discretionaire bevoegdheid van het UWV betreft, kan de rechtbank de wijze waarop het UWV gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid slechts terughoudend toetsen.
8. Het UWV heeft aan de weigering om aan eiser een starterskrediet te verstrekken ten grondslag gelegd dat eiser, gelet op zijn beperkingen, niet geschikt is om als zelfstandig juridisch adviseur werkzaam te zijn. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 december 2022, waarin de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML van 31 maart 2022 is bevestigd, blijkt dat eiser beperkt is ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren. Anders dan eiser, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze FML niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht eiser, uitgaande van de gestelde beperkingen, niet geschikt voor het werk als zelfstandig juridisch adviseur omdat een jurist veelal te maken zal krijgen met emoties van anderen en men deze aan moet kunnen voelen en eiser hierin beperkt is. Daarnaast is er sprake van tegengestelde belangen in juridische procedures wat veelal tot conflicten leidt en ook hierin is eiser beperkt. Het werk is niet voorspelbaar, iedere zaak is anders en vereist een andere aanpak, procedures kennen deadlines en het werk kenmerkt zich met een hoge mate van zelfstandigheid. Ook op deze aspecten gelden medische beperkingen voor eiser. Daarnaast is in de FML van
31 maart 2022 opgenomen dat bij eiser sprake is van beperkte wederkerigheid, terwijl wederkerigheid essentieel is bij het voeren van gesprekken in een gerechtelijke procedure. Het ontbreken van deze vaardigheden en de voor het beroep benodigde persoonskenmerken maakt eiser volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onveranderd niet geschikt voor de gewenste beroepsrichting. Een starterskrediet om hem op weg te helpen in deze richting kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dan ook niet toegekend worden omdat één van de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen is dat iemand de persoonlijke vaardigheden heeft die noodzakelijk zijn om te kunnen werken als zelfstandig ondernemer.
8.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiser heeft geen objectief gegeven - zoals een medisch of arbeidskundig tegenadvies - ingebracht waaruit volgt dat hij in staat zou zijn om als zelfstandig juridisch adviseur werkzaamheden te verrichten. De enkele stelling dat hij eerder werkzaam is geweest in onder meer het internationaal bedrijfsleven, inmiddels zijn studie Nederlands recht heeft afgerond en tussen 2015 en 2021 als zelfstandig jurist heeft gewerkt, vormt onvoldoende basis voor het toekennen van een starterskrediet.
8.2.
De stelling van eiser dat het UWV en de door het UWV ingeschakelde verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) niet de expertise hebben om eisers sociale vaardigheden te beoordelen, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank wijst er daarbij op dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] , het aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) is om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Vervolgens is het aan de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) om te beoordelen of eiser met inachtneming van de gestelde beperkingen in staat is om - in dit geval - de functie van zelfstandig juridisch adviseur te verrichten. Gelet op wat hiervoor onder 8. is vermeld, hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de functie van zelfstandig juridisch adviseur niet passend is.
8.3.
Het UWV heeft op basis van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in redelijkheid kunnen concluderen dat het starten van een bedrijf als juridisch adviseur geen reële optie is. Omdat het starten van een zelfstandig bedrijf om medische en arbeidskundige gronden niet haalbaar wordt geacht, was het UWV niet gehouden een bedrijfseconomisch adviseur onderzoek te laten doen naar en een haalbaarheidsrapportage te laten opstellen over de haalbaarheid van het ondernemingsplan.
8.4.
Gelet op al wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er gegronde redenen zijn om eiser niet geschikt te achten voor het uitvoeren van de functie van zelfstandig juridisch adviseur. Het UWV heeft dan ook in redelijkheid de aanvraag om een starterskrediet kunnen afwijzen. Omdat de rechtbank geen twijfels heeft aan de juistheid van het onderzoek, ziet zij ook geen aanleiding het verzoek van eiser om inschakeling van een onafhankelijk deskundige toe te wijzen.
9. Niet gebleken is dat het UWV gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt over het verkrijgen van een starterskrediet. In een situatie als dit, waarin een betrokkene een aanvraag doet om in aanmerking te komen voor een regeling, is het in de eerste plaats aan betrokkene zelf om zich op de hoogte te stellen van de inhoud en gevolgen van de regeling waarop hij een beroep wil doen voor zijn specifieke situatie. [4] Dat het UWV het opstellen van het ondernemingsplan en het financiële plan heeft gefinancierd betekent niet dat het UWV eiser een starterskrediet zou toekennen. Het opstellen van het ondernemingsplan en het financiële plan had juist als doel de haalbaarheid van het zelfstandig ondernemerschap te onderzoeken. Eiser moest naar het oordeel van de rechtbank in dit geval dan ook rekening houden met de omstandigheid dat zijn aanvraag om een starterskrediet kon worden afgewezen.
10. De rechtbank overweegt verder dat de door eiser (beweerdelijk) geleden schade geen verband houdt met een inhoudelijk onrechtmatig besluit. Dat eiser het niet eens is met het bestreden besluit, maakt niet dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV de aanvraag van eiser om een starterskrediet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB 20 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1625.
2.Staatscourant 2021, 49656.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 2 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4686, van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198 en 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:884.
4.CRvB 1 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3207.