ECLI:NL:RBROT:2024:3468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
ROT 23/304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor het vervoeren van mest zonder gezondheidscertificaat met matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen een boete van € 2.500,- die is opgelegd voor het vervoeren van onverwerkte mest naar België zonder het vereiste gezondheidscertificaat. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat op 15 november 2021 was opgemaakt. De toezichthouder constateerde dat op 6 oktober 2021 mest werd vervoerd zonder dat het gezondheidscertificaat fysiek aanwezig was in de vrachtwagen, wat in strijd is met de geldende regelgeving. Eiseres voerde aan dat de certificaten per post waren verzonden en dat zij er vanuit ging dat deze tijdig zouden aankomen. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. Hierdoor werd de boete gematigd tot € 2.375,-. De rechtbank concludeerde dat de overtreding niet als gering kon worden beschouwd, gezien de risico's voor de volksgezondheid en het milieu. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F.D. Weken),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 14 januari 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. P.M.M. van Bennekom.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 15 november 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport dat hij op 6 oktober 2021 omstreeks 10.15 uur in het digitale dossier, in een overzicht van geplande export transporten mest, zag dat eiseres vijf transporten onverwerkte mest voor export naar België gepland had staan voor die dag. De toezichthouder zag dat er al twee vrachten geladen waren vanaf de laadplaats aan de [adres] en dat een tweede vracht nog moest worden gelost. Omstreeks 11.00 uur bevond de toezichthouder zich nabij de laadlocatie en zag in het digitale dossier, in het overzicht van de AGR/GPS meldingen van eiseres, dat inmiddels de tweede vracht was gelost. Vervolgens schrijft de toezichthouder onder meer het volgende:

Omstreeks 12.40 uur zag ik een truck met oplegger (kentekens [kenteken] en oplegger[kenteken]), hierna te noemen het vervoermiddel, de [adres] in rijden en bij het erf van [adres] stoppen.[…]
Ik heb vervolgens de chauffeur aangesproken en heb mij aan hem gelegitimeerd als toezichthouder van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit. De chauffeur maakte zich bekend als [de chauffeur]. Hierna te noemen [de chauffeur]. Hij gaf aan van Roemeense afkomst te zijn en wilde graag in het Engels communiceren. Een tolk vond hij niet nodig daar hij de Engelse taal redelijk machtig was. Ik heb vervolgens in de Engelse taal inzage gevraagd in de documenten, noodzakelijk bij het transport Inspectie van dierlijke mest. [de chauffeur] overhandigde aan mij:
- Een Vervoersbewijs Dierlijke meststoffen (VDM) genummerd [nummer]
- Een Belgisch mest afzet document (MAD) genummerd [nummer]
[…]
Ik vroeg, in de Engelse taal, of [de chauffeur] mij het bij de overige documenten behorende gezondheidscertificaat kon overleggen. Hij gaf aan dat deze in een envelop zou liggen in een auto van de eigenaar van het bedrijf. Wij liepen samen naar de auto en [de chauffeur] pakte de envelop uit de auto. Hij keek erin en het enige wat in de envelop zat was een formulier van de afdeling COA (Cerificering op Afstand) van de NVWA waarop staat aangegeven welke certificaten er zijn geleverd. Ik vroeg aan [de chauffeur] of hij voor de twee eerder, deze dag, verreden exporten wel een gezondheidscertificaat had gebruikt. Hij antwoordde met jazeker, ik denk dat ik bij de vorige vracht het laatste gezondheidscertificaat heb gebruikt. Ik heb niet gezien dat ze op waren.[…]
Ik vroeg [de chauffeur] mij de documenten te overhandigen van de eerste twee vrachten. Hij gaf aan dat hij deze documenten bij de afnemer in België had achtergelaten.
Op verzoek van [de chauffeur] had ik, omstreeks 12.50 uur, telefonisch contact met administratief medewerkster [medewerkster A] van [eiseres]. Hierna te noemen [medewerkster A]. Zij ging er vanuit dat de nieuwe certificaten al per post gearriveerd waren. Ze had inmiddels contact gehad met de eigenaar van het bedrijf en hij had aangegeven nog niets ontvangen te hebben. [medewerkster A] gaf aan een mail gestuurd te hebben naar de afdeling COA van de NVWA met de vraag of de certificaten al verzonden waren. Ze had als antwoord gekregen dat de certificaten afgelopen vrijdag 1 oktober waren verstuurd. [medewerkster A] zou mij de mail toezenden.
Nadat [medewerkster A] mij, omstreeks 13.20 uur, de mail had toegezonden zag ik dat de mail op 6 oktober 2021, omstreeks 10.24 uur, naar de afdeling COA was verstuurd. Deze mail was dus verstuurd naar COA nadat de tweede vracht van vandaag al was geladen om 10:02 uur.
[…]
Ik zag in de mail die [medewerkster A] mij had gestuurd via het emailadres [adres] dat het eerste aanvraagnummer [nummer] was.[…]
Ik zag dat dit de vracht betrof die vandaag als tweede was geëxporteerd met een losmelding omstreeks 11.39 uur.
[…]
Gezien het feit dat het gezondheidscertificaatnummer [nummer] in de envelop zou moeten zitten die door COA op vrijdag 1 oktober is verzonden naar de leverancier van de mest, dat deze envelop, ook bij navraag bij de leverancier, nog niet was afgeleverd bij de leverancier, blijkt hieruit dat de tweede vracht onverwerkte drijfmest, zijnde een dierlijk bijproduct, door [eiseres] is vervoerd/overgebracht naar België zonder gezondheidscertificaat.
[…]
Omstreeks 13.25 uur had ik opnieuw telefonisch contact met [medewerkster A]. Ik confronteerde haar met mijn bevindingen en zij gaf opnieuw aan dat zij er vanuit is gegaan dat de nieuwe certificaten tijdig per post gearriveerd zouden zijn. Dat ze gebeld was door de leverancier van de mest dat dit niet het geval was en dat ze toen meteen een mail heeft gestuurd naar de afdeling COA van de NVWA. Ik heb [medewerkster A] gevraagd of zij bij de afnemer van de mest foto's of scans wilde maken van het VDM en het gezondheidscertificaat behorende bij de eerste twee vrachten. Zij gaf aan dit vandaag zo snel als mogelijk te zullen doen.[…]
Ik heb vervolgens [de chauffeur] medegedeeld dat ik een rapport van bevindingen ga opmaken en dat ik hem wilde horen over het feit dat hij een vracht onverwerkte mest heeft geëxporteerd zonder gezondheidscertificaat.
Desgevraagd maakte [de chauffeur] zich bij mij volledig bekend als zijnde: [de chauffeur]
geboren op [geboortedatum] (Roemenië), wonende [adres] (België), van beroep chauffeur, hierna te noemen overtreder [de chauffeur].
Nadat ik overtreder [de chauffeur], in de Engelse taal, nogmaals had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, antwoordde hij op mijn vragen het volgende:
"Ik werk nu ongeveer twee jaar voor [eiseres]. Dit is nu de derde vracht mest die ik bij deze leverancier heb geladen. Ik dacht dat alle gezondheidscertificaten in een envelop in de auto zouden liggen. Daar liggen ze eigenlijk altijd en ze moeten ergens droog liggen. Ik weet zeker dat ik de eerste vracht van vandaag heb gereden met een gezondheidscertificaat. Of ik ook een gezondheidscertificaat heb gebruikt bij de tweede vracht weet ik nu niet zeker meer omdat het een automatische handeling is. Ik denk het eigenlijk wel maar omdat u zegt dat deze in de andere envelop zou moeten zitten begin ik te twijfelen
."
[…]
Omstreeks 16.15 uur had ik opnieuw telefonisch contact met [medewerkster A]. Ik heb [medewerkster A] gevraagd of zij inmiddels bij de afnemer van de mest foto’s of scans had gemaakt van het VDM en het gezondheidscertificaat behorende bij de eerste twee vrachten. Zij gaf aan hier vandaag niet meer aan toe te komen maar dit morgen (7 oktober 2021) zo snel als mogelijk te zullen doen.
Op donderdag 7 en vrijdag 8 oktober 2021 heb ik diverse keren, via telefoon en mail, contact proberen te krijgen met [medewerkster A] maar zonder resultaat.
Hierop heb ik op vrijdag 8 oktober 2021, omstreeks 12.05 uur de voicemail ingesproken van [bestuurder van eiseres] is bestuurder van [eiseres] en zij kent mij van eerder contacten. Ik vroeg haar mij terug te bellen.
Op vrijdag 8 oktober 2021, omstreeks 12.45 uur had ik telefonisch contact met een vrouwelijk persoon die aangaf [bestuurder van eiseres] te zijn. Nadat ik mij als toezichthouder van de NVWA aan haar had bekend gemaakt heb ik haar gevraagd of zij nog steeds de bestuurder van [eiseres] was. Zij antwoordde bevestigend. Hierop heb ik haar de reden van het gesprek uitgelegd en mijn bevindingen toegelicht. Zij gaf aan dat [medewerkster A] er een paar dagen niet was en dat ze één en ander eerst met haar wilde bespreken alvorens een verklaring af te leggen.
Op maandag 11 oktober ontving ik via email van [adres] ([medewerkster A]) met als bijlage een scan van gezondheidscertificaatnummer [nummer]. Ik heb [medewerkster A] terug gemaild dat dan dus [de chauffeur] de tweede vracht zonder gezondheidscertificaat had gereden. Hierop antwoorde zij met: "Dat Klopt
"
[…]
Naar aanleiding van bovenstaande had ik op maandag 11 oktober 2021, omstreeks 15.15 uur telefonisch contact met een vrouwelijk persoon die aangaf [bestuurder van eiseres] te zijn. Ik heb mij als toezichthouder van de NVWA aan haar had bekend gemaakt ik heb haar gevraagd of haar persoonsgegevens nog hetzelfde waren als eerder door haar opgegeven. Zij antwoordde bevestigend. Hierop heb ik haar de reden van het gesprek uitgelegd en mijn bevindingen toegelicht.
[…]
Nadat ik overtreder [bestuurder van eiseres] had medegedeeld dat zij, mede ook namens [eiseres] niet tot antwoorden verplicht was, antwoordde zij op mijn vragen het volgende:
"Ik ben sinds 15 april 2020 bestuurder van [eiseres] en kan dit bedrijf in en buite rechten vertegenwoordigen. Ik ben van uw bevindingen op de hoogte gesteld door mijn collega [medewerkster A]. Ik heb van [medewerkster A] begrepen dat de gezondheidscertificaten al op vrijdag 1 oktober 2021 door de NVWA per post waren verzonden. NVWA heeft dit ook bevestigd. Helaas waren op 6 oktober 2021, de dag dat de chauffeur mest moest vervoeren, de certificaten nog steeds niet aangekomen. Waarschijnlijk zijn deze verloren gegaan , wat ik zeer betreur. Dit was trouwens de eerste keer dat de toegezonden certificaten niet ter plaatse zijn toegekomen. In deze tijden kan men dit toch op een andere manier oplossen vb aangetekende verzending, digitale kopies.. De chauffeur is er vanuit gegaan, na een eerste lading waarbij wel een origineel certificaat was voorzien, dat voor de tweede lading dit zou opgelost kunnen worden met een kopie via digitale weg. Wij deden ondertussen aan de desbetreffende instanties een oproep om de certificaten aangetekend te verzenden om enige problemen te voorkomen. Hierop kregen wij helaas een negatief antwoord. Dit betreur ik ten zeerste. Ik kan alleen maar concluderen dat dit een spijtig menselijk incident is wat ik zeer betreur
."
[…]
Op maandag 11 oktober 2021, heb ik de verklaring ter goedkeuring gemaild naar het door overtreder [bestuurder van eiseres] eerder opgegeven mailadres: [adres].
Op vrijdag 15 oktober 2021 ontving ik via het emailadres [adres] een email met daarin als bijlage de getekende verklaring van overtreder [bestuurder van eiseres].
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd: “De exploitant heeft dierlijke bijproducten, zijnde onverwerkte drijfmest, naar België vervoerd zonder gezondheidscertificaat. Dit is in strijd met artikel 21, lid 2 van Verordening 1069/2009 [1] .”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, onder a en b, van de Regeling dierlijke producten.
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder de boete terecht heeft opgelegd maar dat het beroep gegrond is omdat de redelijke termijn is overschreden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat de toezichthouder aan chauffeur [de chauffeur], noch aan [bestuurder van eiseres], noch aan [medewerkster A] de cautie heeft gegeven. Dat de cautie wordt gegeven is een standaardopmerking in een rapport van bevindingen, echter de praktijk wijst uit dat dit normaliter niet gebeurt. Bijlage 7 bij het rapport staaft dit nu ook daarin niet staat dat de cautie is gegeven aan de bestuurder van eiseres. De chauffeur had de cautie moeten worden gegeven omdat ook aan hem de boete opgelegd had kunnen worden en aan [medewerkster A] had de cautie moeten worden gegeven omdat zij namens eiseres vragen van de toezichthouder heeft beantwoord. Nu de cautie niet is gegeven kunnen de verklaringen van deze drie personen niet gebruikt worden en kan de overtreding niet worden vastgesteld, aldus eiseres.
6.1.
Op grond van artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht is degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen en moet voor het verhoor aan de betrokkene worden medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. In een uitspraak van 21 mei 2021 [2] heeft de Hoge Raad overwogen dat aan het woord ‘verhoor’ in deze bepaling de betekenis moet worden toegekend dat de mededeling dat antwoorden niet verplicht is, moet worden gedaan in alle gevallen waarin (anders dan schriftelijk) vragen aan de betrokkene worden gesteld met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete.
6.2.
Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder de chauffeur alleen om inzage in de documenten en informatie daarover heeft gevraagd en vervolgens (op verzoek van de chauffeur) contact heeft opgenomen met [medewerkster A] aan wie de toezichthouder ook alleen inlichtingen over de gezondheidscertificaten heeft gevraagd. De toezichthouder was in de gesprekken met de chauffeur en [medewerkster A] aldus in het kader van zijn toezichttaak bezig gegevens te verzamelen en er was geen sprake van een gehoor met het oog op het opleggen van een boete, zodat de toezichthouder niet verplicht was aan hen de cautie te geven. Verder staat in het rapport van bevindingen dat de toezichthouder [bestuurder van eiseres], bestuurder van eiseres, alvorens haar te horen heeft medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Hieruit blijkt dat de cautie is gegeven en de rechtbank ziet geen reden om daaraan te twijfelen. Dat de cautie niet is vermeld in de (overigens door [bestuurder van eiseres] ondertekende) schriftelijke verklaring maakt dit niet anders nu de cautie inhoudelijk geen onderdeel uitmaakt van die verklaring.
7. Verder voert eiseres aan dat zij geen overtreding heeft begaan. Uit artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 volgt niet dat het gezondheidscertificaat fysiek aanwezig moet zijn bij de chauffeur; het kan ook digitaal. Verweerder had de gezondheidscertificaten reeds op 1 oktober 2021 per post verzonden dus de gezondheidscertificaten waren digitaal aanwezig in het systeem van verweerder en elke toezichthouder kon dit controleren. Eiseres kan geen verwijt worden gemaakt dat de certificaten bij de post verloren zijn gegaan. Verweerder heeft gekozen voor bezorging van de certificaten per post en staat andere opties, zoals e-mailen of aangetekend versturen, niet toe. Daarbij mocht eiseres ervan uitgaan dat de gezondheidscertificaten tijdig bij de leverancier bezorgd zouden worden. Uit vaste jurisprudentie volgt immers dat ervan uit mag worden gegaan dat PostNL in 95 procent van de gevallen de post tijdig (binnen 48 uur) bezorgt.
7.1.
In artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 staat dat exploitanten ervoor zorgen dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument of, indien deze verordening of een overeenkomstig lid 6 vastgestelde maatregel dat voorschrijft, een gezondheidscertificaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan “vergezeld gaan van” niet anders worden gelezen dan dat een handelsdocument of gezondheidscertificaat tijdens het transport aanwezig is in de vrachtwagen. Andere taalversies [3] van dit voorschrift bevestigen deze lezing. Gelet op het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde stukken staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiseres mest heeft vervoerd naar en afgeleverd in België terwijl er tijdens dit transport geen gezondheidscertificaat aanwezig was in het vervoermiddel. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Van geen of verminderde verwijtbaarheid is evenmin sprake. Weliswaar had eiseres het gezondheidscertificaat wel aangevraagd en verwachtte zij dat het tijdig per post bij de leverancier zou zijn bezorgd, maar het gezondheidscertificaat was bij aanvang van het transport (nog) niet beschikbaar en desondanks is eiseres de mest zonder dit document gaan vervoeren. Eiseres had op dat moment ervoor kunnen kiezen om de mest niet te transporteren omdat niet aan de voorschriften werd voldaan. Ook had eiseres vooraf, bijvoorbeeld een dag eerder, bij de leverancier kunnen informeren of het gezondheidscertificaat al was ontvangen, zodat eiseres tijdig het transport kon annuleren. Dat verweerder de certificaten per post verstuurt en post in de regel binnen twee werkdagen wordt bezorgd, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om alleen mest te vervoeren als daarvoor alle documenten beschikbaar zijn en daarop ook (tijdig) te controleren.
8. Voorts voert eiseres aan dat het risico voor de volksgezondheid gering was of ontbrak en geen sprake was van een ernstige overtreding. Alle gegevens waren immers bij verweerder bekend en het gezondheidscertificaat was digitaal voor verweerder beschikbaar. Bovendien waren de VDM- en MAD-formulieren wel aanwezig en daaruit blijkt ook al waar het transport vandaan komt, waar het heen gaat, waar de lading uit bestaat en dat het transport is goedgekeurd. Ook als er iets zou gebeuren onderweg, zou direct duidelijk zijn wat er vervoerd werd. Daarbij wijst eiseres erop dat bij levering van de mest aan een Nederlandse afnemer een gezondheidscertificaat niet is vereist. Gelet op de geringe ernst was hooguit sprake van een klasse C of D overtreding en had verweerder moeten volstaan met een waarschuwing. In elk geval had verweerder vanwege het geringe risico de boete moeten halveren op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, zoals in een andere boetezaak van eiseres ook is gebeurd. En vervolgens had de boete verder moeten worden gematigd, omdat eiseres wel een gezondheidscertificaat had aangevraagd en deze digitaal bij verweerder aanwezig was en omdat eiseres het transport ook niet meer op het laatste moment kan annuleren omdat zij dan eveneens een boete riskeert.
8.1.
Nu verweerder de overtreding terecht heeft vastgesteld was verweerder bevoegd [4] eiseres daarvoor een boete op te leggen. In het interventiebeleid heeft verweerder beschreven wanneer hij van zijn boetebevoegdheid gebruik maakt. In dit geval is dat het Specifiek interventiebeleid dierlijke bijproducten [5] en in de Bijlage daarvan is deze overtreding aangemerkt als klasse B, waarvoor direct een boete wordt opgelegd met als motivering dat dan sprake is van een (risico op) ernstig gevaar voor mens en/of dier. Het specifiek interventiebeleid benoemt in de Bijlage geen situaties waarin bij deze overtreding ook sprake kan zijn van een klasse C of D overtreding. De rechtbank ziet ook geen grond om te oordelen dat verweerder in afwijking van zijn interventiebeleid in dit geval geen boete had mogen opleggen of slechts had moeten waarschuwen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht kan mest ziekten en bacteriën bevatten en is daarmee een potentiële bron van risico's voor de volks- en diergezondheid en het milieu. De in Verordening 1069/2009 neergelegde verplichte aanwezigheid van een gezondheidscertificaat tijdens het vervoer van dierlijke bijproducten is bedoeld om de met het transport gepaard gaande risico's objectief controleerbaar te maken voor toezichthouders en zo dankzij een goede traceerbaarheid de risico’s te verkleinen. Dit geldt in het bijzonder bij een calamiteit, als het bevoegd gezag direct over alle relevante gegevens over het mesttransport moet kunnen beschikken. Daarom kan het betoog van eiseres dat het certificaat wel in de systemen van verweerder was te achterhalen en dat bij het transport wel VDM- en MAD-formulieren aanwezig waren, ook niet slagen. Allereerst zou een digitaal elders aanwezig certificaat eerst na de nodige telefonische inlichtingen bij eiseres en verweerder te achterhalen zijn, mits dit al bij de toezichthouder bekend zou zijn. Daarnaast staat niet vast dat de VDM- en MAD-formulieren alle informatie bevatten die ook op een gezondheidscertificaat zijn opgenomen. Los daarvan gaat het hier om een internationaal transport en de Europese wetgever heeft een specifiek model gezondheidscertificaat [6] vastgesteld voor de gehele Europese Unie. Met dit uniforme model zijn de relevante gegevens van het mesttransport ook voor toezichthouders in andere lidstaten direct duidelijk. Ontbreekt dit gezondheidscertificaat dan belemmert dit bij calamiteiten het bevoegd gezag van een andere lidstaat om adequaat op te treden om zo de gevolgen voor de volks- en diergezondheid en het milieu te beperken.
8.2.
In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtreding een boete van € 2.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 1069/2009 gediende doel, bescherming van de volks- en diergezondheid en het milieu, staat voorop. De hoogte van de boete vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Zoals hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat het ontbreken van het gezondheidscertificaat bij het transport van mest door eiseres naar België geen of geringe risico’s voor de volks- diergezondheid of het milieu heeft gehad. Verweerder heeft dan ook terecht geen reden gezien om de boete op grond van artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren te halveren. Dat eiseres een boete zou kunnen krijgen als zij op het laatste moment een mesttransport annuleert (wat verweerder overigens ter zitting heeft weersproken) maakt de boete ook niet onevenredig, nu zij dit kan ondervangen door tijdig bij de leverancier te informeren of een gezondheidscertificaat is ontvangen. Gelet op de ernst van de overtreding, de risico’s en de mate van verwijtbaarheid vindt de rechtbank de boete van € 2.500,- evenredig.
9. Ten slotte voert eiseres aan dat de redelijke termijn in deze procedure is overschreden en dat haar een immateriële schadevergoeding moet worden toegekend.
9.1.
Volgens vaste jurisprudentie [7] geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook in dit geval de redelijke termijn aangevangen met het uitbrengen van het voornemen. Ter zitting heeft eiseres erop gewezen dat de toezichthouder de bestuurder van eiseres al in oktober 2021 heeft medegedeeld dat van de overtreding een rapport wordt opgemaakt, maar die mededeling is onvoldoende om daaraan de verwachting te ontlenen dat daadwerkelijk een boete zou worden opgelegd. Met het voornemen van 23 december 2021 was dit wel duidelijk. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met vier maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete van € 2.500,- te matigen met 5 % tot een bedrag van € 2.375,-.

Conclusie en gevolgen

10. Uit al het voorgaande volgt dus dat verweerder terecht de boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn is overschreden. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. Het beroep is dus gegrond.
11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres wordt vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding volledig aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal dan ook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden.
12. Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 365,-. De Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) dient dit bedrag aan eiseres te vergoeden.
13. Daarnaast vindt een veroordeling plaats in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 0,5 [8] ). Ook deze kosten dienen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 december 2022, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • stelt de boete vast op € 2.375,-;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 437,50 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002
2.ECLI:NL:HR:2021:751 r.o. 4.3.2 en 4.3.3
3.“are accompanied during transport by”, “beim transport … begleitet werden”, “accompagne … durant leur transport”
4.Op grond van artikel 8.7, gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 6.2 van de Wet dieren en met artikel 3.3, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten
5.IB02-SPEC33, versie 03; regel 33R103020 in de Bijlage
6.Zoals is neergelegd in Bijlage XI van Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening 1069/2009 en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
8.daartoe verwijst de rechtbank naar ECLI:NL:CBB:2017:32