In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een garagebox, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag onroerendezaakbelasting en rioolheffing voor het belastingjaar 2023, opgelegd door de heffingsambtenaar. De aanslag, die een bedrag van € 258,60 voor de rioolheffing niet-woning omvatte, werd door eiser als onredelijk hoog bestempeld, vooral in vergelijking met de heffing voor woonhuizen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsmaatstaf, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam, niet onredelijk of willekeurig is. De wetgever heeft gemeentebesturen de vrijheid gegeven om tarieven vast te stellen, en de rechtbank concludeert dat het vastgestelde tarief van € 258,60 niet als onredelijk kan worden beschouwd. De rechtbank wijst erop dat de heffingsmaatstaf niet gerelateerd hoeft te zijn aan de hoeveelheid afvalwater of de omvang van het perceel. Het zogenoemde schijvensysteem leidt niet tot willekeurige belastingheffing.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding voor proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij het gerechtshof Den Haag.