ECLI:NL:RBAMS:2023:7388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AMS 22/2805, 22/2806 en 23/1180
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen rioolheffing aan eigenaar van opslagunit in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 23 november 2023, wordt de zaak behandeld van een Amsterdammer die bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam zijn opgelegd. De aanslagen betreffen een niet-woning, specifiek een opslagunit, voor de belastingjaren 2020, 2021 en 2022. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen terecht zijn opgelegd en of de hoogte van de aanslagen redelijk is.

De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar niet voor elke unit afzonderlijk rioolheffing mag heffen, maar dat de aanslagen aan de Vereniging van Eigenaren (VvE) voor het gehele complex opgelegd zouden moeten worden. De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van een hoofd water- of rioolaansluiting in de unit niet vereist is en dat de units als zelfstandige zaken worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd.

De rechtbank wijst erop dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om belastingverordeningen vast te stellen en dat de tarieven voor rioolheffing niet onredelijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij de rioolheffing moet betalen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/2805, 22/2806 en 23/1180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

(gemachtigde: mr. H. Oderkerk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 mei 2022 en 25 januari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiser aanslagen rioolheffing eigenaar voor een niet-woning over de belastingjaren 2020, 2021 en 2022 (hierna: de aanslagen) voor het perceel [adres] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft daarop gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De zaken zijn door de rechtbank op grond van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter behandeling gevoegd, omdat deze zaken gaan over hetzelfde onderwerp.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is hierbij verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is of de aanslagen rioolrecht eigenaar voor een niet-woning terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet voor iedere unit in het complex afzonderlijk rioolheffing mag heffen. Volgens eiser zouden de aanslagen aan de Vereniging voor eigenaren (Vve) moeten worden opgelegd voor het hele complex, omdat er maar één hoofd water- en rioolaansluiting op het adres [adres] aanwezig is. Er is geen hoofd water- of rioolaansluiting in de unit aanwezig. De unit heeft volgens het bestemmingsplan bovendien de bestemming ‘opslagruimte’. Eiser verwijst hierbij ook naar gegevens van Waternet, op grond waarvan de riolering van het bouwwerk moet voldoen aan de voorschriften (NEN 3215) van het Bouwbesluit 2012. De perceelaansluitingen voor de afvoer van hemelwater, huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater naar het gemeentelijk rioolstelsel moet een diameter van minimaal 125 mm en maximaal 160 mm hebben, wat in de unit van eiser niet het geval is, aldus eiser.
1. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet (Gemw) in samenhang met artikel 2 van de Verordening Rioolheffing 2020, de Verordening Rioolheffing 2021 en de Verordening Rioolheffing 2022 van de gemeente Amsterdam (de Verordeningen) wordt onder de naam rioolheffing een directe belasting geheven ter bestrijding van onder andere de kosten inzameling van afvalwater, afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater en ander water zover dit wordt afgevoerd samen met het afvalwater door middel van de riolering. Als een leiding of pijp die het water afvoert is aangesloten op het gemeentelijk riool is al voldaan aan het belastbaar feit. [1]
4. Rioolheffing wordt geheven van de eigenaar van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering en van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering kan worden afgevoerd. [2] In de Verordeningen wordt onder een perceel verstaan: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. [3] De rechtbank stelt vast dat in de Verordeningen geen zelfstandige definitie is opgenomen van het begrip “onroerende zaak”. Omdat er verder geen aanwijzingen zijn voor een andere betekenis, wordt onder het begrip “zaak” verstaan de civielrechtelijke betekenis ervan. [4]
5. De rechtbank stelt vast dat eiser eigenaar (appartementsgerechtigde) is van een unit (bedrijfs-/opslagunit) binnen een bedrijfsverzamelgebouw (het complex). Het complex omvat circa 165 opslag- en werkruimtes met een eigen huisnummer. In elke unit zit een waterleiding met gootsteen, die indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Op grond van de Verordeningen is de aanwezigheid van een hoofd water- of rioolaansluiting in de unit van eiser niet vereist. Ook zijn in de Verordeningen geen eisen gesteld omtrent de diameters die perceelaansluitingen zouden moeten hebben.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat er op elke unit (ook op de unit van eiser) in het complex afzonderlijke appartementsrechten zijn gevestigd en de units daardoor afzonderlijk over te dragen zijn. De units zijn dus zelfstandige zaken (in de civielrechtelijke betekenis ervan). Dat deze in het bestemmingsplan zijn aangemerkt als opslagruimte doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar de unit van eiser terecht als afzonderlijk perceel heeft aangemerkt.
7. Eiser voert verder aan dat de hoogte van de aanslag buitensporig hoog is en geen enkel verband heeft met het feitelijke verbruik.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het vaststellen van een belastingverordening is op grond van artikel 216 van de Gemw de bevoegdheid van de gemeenteraad. Ook het vaststellen van belastingtarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad. De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om over het in de belastingverordening vastgelegde tarief te oordelen, tenzij deze tariefstelling of tariefstijging in strijd is met een hogere wettelijke regeling, dan wel leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing
die de wetgever bij het toekennen van deze bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, of in strijd is met enig rechtsbeginsel. [5]
9. De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om in de Verordeningen twee tarieven voor rioolheffing op te nemen: een vast tarief voor de eigenaar van een perceel (waaronder appartementsgerechtigden) en een variabel tarief voor de gebruiker van het perceel, dat afhankelijk is van de hoeveelheid water dat wordt afgevoerd, voor zover dit uitkomt boven 300 m³. Voor het belastingjaar 2020 is het eigenarendeel – dat dus niet afhankelijk is van de hoeveelheid afgevoerd water – vastgesteld op € 138,33. Voor het belastingjaar 2021 is dit vastgesteld op € 144,- en voor het belastingjaar 2022 op € 152,50. Bij eiser zijn (alleen) deze tarieven geheven.
10. Gelet op de vrijheid die de wetgever aan gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het bepalen van de tarieven, kan een vast tarief van € 138,33 respectievelijk € 144,- en
€ 152,50 niet als onredelijk worden beschouwd. [6] De rechtbank merkt daarbij op dat het de gemeente Amsterdam vrijstaat om eigenaren van onroerende zaken in de onderhavige rioolheffing te betrekken naar een vast bedrag per perceel. De heffingsmaatstaf hoeft dus niet te zijn gerelateerd aan de hoeveelheid afvalwater dat vanuit een perceel wordt geloosd, aan de omvang van de daardoor in individuele gevallen opgeroepen kosten, aan de omvang van het betreffende perceel of aan het totaal van percelen binnen een complex. [7] Ook op een andere manier is de rechtbank niet gebleken dat sprake zou zijn van willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.
11. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar de aanslagen rioolheffing eigenaar terecht aan eiser heeft opgelegd.

Conclusie en gevolgen

12. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser zal de rioolheffing moeten betalen. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten of van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.G. Elfferich, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5835, r.o. 4.2.5.
2.Artikel 3, eerste lid onder a, van de Verordeningen.
3.Artikel 1, onder a, van de Verordening.
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4328.
5.Zie arresten van de Hoge Raad van 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2495 en 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:34.
6.Vergelijk Hof Amsterdam 8 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3914, Hof Arnhem-Leeuwarden 11 oktober 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7503, Hof Den Bosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4754.
7.Zie HR 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2495.