In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de eigenaar van een garagebox tegen een aanslag rioolheffing die door de gemeente Beverwijk is opgelegd. De aanslag, gedateerd op 28 februari 2010, bedroeg €184,44 voor het jaar 2010. De heffingsambtenaar handhaafde de aanslag na bezwaar, en de rechtbank verklaarde het beroep van de eigenaar ongegrond. De eigenaar stelde dat de heffing willekeurig en onredelijk was, en dat deze in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Hij betoogde ook dat de tariefstelling in strijd was met artikel 229b van de Gemeentewet.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft de feiten vastgesteld en het geschil beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de garagebox een zelfstandig gedeelte van een onroerende zaak was, en dat de heffing niet willekeurig was. Het Hof volgde deze redenering en oordeelde dat de heffing niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gemeente voor alle zelfstandige garageboxen hetzelfde tarief hanteerde. Het Hof concludeerde dat de heffing niet willekeurig was, ook al was het waterverbruik van de eigenaar minimaal.
De eigenaar voerde aan dat de heffing in strijd was met artikel 229b van de Gemeentewet, maar het Hof oordeelde dat deze bepaling niet van toepassing was op de rioolheffing. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan door mr. J. den Boer, lid van de belastingkamer, op 8 augustus 2013.