ECLI:NL:RBROT:2024:2404
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de verplichtingen van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Molenlanden beoordeeld. Eiser, eigenaar van een vrijstaande woonboerderij, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning per 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar op € 794.000,- is vastgesteld. Eiser betoogt dat deze waarde te hoog is en dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met de Wet WOZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen taxatieverslag en andere relevante stukken te verstrekken.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar geen verplichtingen heeft geschonden met betrekking tot het toezenden van stukken. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is onderbouwd door een taxatierapport dat de waarde van de woning heeft bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten. Eiser's argumenten over de staat van de woning en de invloed van nabijgelegen infrastructuur zijn niet voldoende om tot een andere conclusie te komen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde blijft staan. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de verplichtingen van de heffingsambtenaar en de beoordelingscriteria voor WOZ-waarden.