ECLI:NL:RBROT:2024:2400
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de verplichtingen van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam beoordeeld. Eiser, eigenaar van een portiekwoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning per 1 januari 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 166.000,-. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd. Eiser betoogde dat de waarde ten hoogste € 146.000,- zou moeten zijn en dat de heffingsambtenaar in strijd had gehandeld met verschillende artikelen van de Wet WOZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen bouwtekeningen en iWOZ-kaarten te overleggen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar geen verplichting tot het toezenden van stukken heeft geschonden. De heffingsambtenaar had de relevante gegevens, waaronder een taxatieverslag, aan de gemachtigde van eiser verstrekt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door gebruik te maken van een methode van systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten. Eiser heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.