ECLI:NL:RBROT:2024:2283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10/302951-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en wapenbezit met voorbedachte rade in Rotterdam

In de zaak tegen de verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1987, heeft de rechtbank Rotterdam op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende het medeplegen van moord. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk doden van het slachtoffer op 20 november 2022 in een woonwijk in Rotterdam, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een liquidatie heeft voorbereid, waarbij ze voorafgaand aan de moord contact hebben gehad over de uitvoering en de vluchtroute. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet zelf heeft geschoten, maar dat de medeverdachte de schutter was. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de moord, gezien het bewijs van DNA-sporen op het vuurwapen en schotresten op zijn handen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van moord, het voorhanden hebben van een vuurwapen en de diefstal van kentekenplaten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële schade aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/302951-22
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum01] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsvrouw mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde, te weten het medeplegen van de moord op [slachtoffer01] (hierna: slachtoffer), het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en de diefstal van een kentekenplaat;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig jaar met aftrek van voorarrest, alsmede
  • de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 en feit 2 met betrekking tot het voorhanden hebben van munitie, dient te worden vrijgesproken, wegens gebrek aan bewijs.
Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft doodgeschoten, daarin ook geen enkele rol heeft gespeeld en dat er van tevoren niet is gesproken over het tegen betaling doodschieten van het slachtoffer. De verdachte wist niet wat hem overkwam in de avond van 20 november 2022 toen plotseling het slachtoffer voor zijn gezicht werd neergeschoten door de medeverdachte die hem, de verdachte, vervolgens het vuurwapen in zijn handen duwde. In paniek is de verdachte er vervolgens met het vuurwapen vandoor gegaan in de auto. De verdachte is er ingeluisd door de medeverdachte.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Vaststaande feiten
Op 20 november 2022 ontvangen verbalisanten belast met algemene surveillance rond 22.34 uur de melding dat aan de [locatie delict01] te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] , meerdere knallen zijn gehoord en dat daarna een auto zonder verlichting met hoge snelheid is weggereden. Kort daarna volgt de melding dat iemand is neergeschoten en dat diens reanimatie is gestart. Ter plaatse treffen de verbalisanten midden op een parkeerplaats gelegen tussen de [locatie delict01] en de Maalsteen het slachtoffer liggend op straat aan.
Het slachtoffer wordt op dat moment gereanimeerd.
Om 23.00 uur wordt door ambulancemedewerkers vastgesteld dat het slachtoffer is overleden. Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer heeft uitgewezen dat het slachtoffer onder meer twee inschoten ter hoogte van de rug (met onder andere perforatie van de linkerborstholte, de linkerlong, het hart en grote bloedvaten) heeft. Beide inschoten kunnen afzonderlijk alsook in combinatie het overlijden verklaren, hebben deskundigen vastgesteld.
Er worden twee hulzen gevonden bij het voeteneinde van het slachtoffer en een derde huls in de nabije omgeving. De drie hulzen zijn van het kaliber 7.65 mm.
Kort na het schietincident is door een verbalisant in burger melding gemaakt van het horen van schoten en het waarnemen van een grijze Peugeot met kenteken [kenteken01] die met hoge snelheid en zonder verlichting wegrijdt. Het vermoeden is ontstaan dat het voertuig gestolen kentekenplaten voerde, nu er in de buurt van het lichaam van het slachtoffer een zwarte Volkswagen Polo stond geparkeerd, waarvan de kentekenplaten ontbraken.
Kort na deze melding is door de verkeerspolitie deze grijze Peugeot 206 op de A15 tot stoppen gemaand. De bestuurder van de auto gaf hieraan echter geen gevolg en na een korte achtervolging, raakte de Peugeot in een bocht van de weg en crashte.
Door de verbalisanten wordt de verdachte achter het stuur van de Peugeot aangetroffen en hij is vervolgens door hen aangehouden. Om zijn handen zijn toen zogenoemde sealbags geplaatst voor het veiligstellen van mogelijke ‘schiethanden’, kruitsporen op de handen. Op de grond voor de bijrijdersstoel is een vuurwapen gevonden en in beslag genomen. Het wapen is een zwart pistool met daarop de print Pietro Beretta cal 7.65. Het betreft een omgebouwd gaspistool.
In de nabijheid van de auto wordt een kentekenplaat [kenteken01] gevonden. De Peugeot voerde op dat moment eenzelfde kenteken aan de voorzijde van de auto. Aan de achterzijde van de auto werd kenteken [kenteken02] gevoerd.
In de Peugeot wordt ook een iPhone X aangetroffen en uit onderzoek aan de iPhone X is gebleken dat deze telefoon in gebruik was bij de verdachte. Op deze telefoon worden voorts in de applicatie Whatsapp chats gevonden tussen een persoon die de naam ‘ [schuilnaam medeverdachte] ’ gebruikt en een persoon die de naam ‘ [schuilnaam verdachte] ’ gebruikt. In chats tussen beiden in de periode tussen 14 en 18 november 2022 wordt door [schuilnaam verdachte] gezegd dat de prijs 20 is. [schuilnaam medeverdachte] reageerde daarop dat dat goed is en dat er 10 gelijk wordt betaald en de rest als het klaar is gemaakt. Er wordt door [schuilnaam medeverdachte] groen licht gegeven. Daarna volgt een gesprek tussen [schuilnaam medeverdachte] en [schuilnaam verdachte] over zaterdag of zondag, waarbij door [schuilnaam verdachte] wordt aangegeven dat hij zondag vervoer heeft.
Op 20 november 2022 volgt een serie chats waarin over “hij” en een “verrassing” wordt gesproken. Rond 20:42 uur die dag heeft [schuilnaam medeverdachte] aangegeven dat hij de ingang van de wijk voor [schuilnaam verdachte] gaat spotten. Rond 20:49 uur en om 21:52 uur bericht [schuilnaam verdachte] dat hij even kentekens gaat pakken voor zijn auto. Vanaf 20:30 uur worden er berichten gestuurd die betrekking hebben op de beste vluchtroute. Om 22.11 uur vraagt [schuilnaam verdachte] vanaf welke richting de politie zou komen, waarop [schuilnaam medeverdachte] bericht dat [schuilnaam verdachte] goed staat, omdat de politie vanuit Spijkenisse of Hellevoetsluis zal komen. Om 22:27 uur bericht [schuilnaam medeverdachte] “Nu!” Waarop [schuilnaam verdachte] vraagt waar de man is. [schuilnaam medeverdachte] stuurt om 22:29 uur een bericht dat de man in de voortuin is.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is die gebruik maakte van de Iphone X en communiceerde onder de naam [schuilnaam verdachte] . Door de politie wordt het telefoonnummer waarvan de persoon die van de naam [schuilnaam medeverdachte] gebruik maakt, geïdentificeerd als het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte01] .
Forensisch onderzoek
De handen van de verdachte en het in de Peugeot aangetroffen vuurwapen zijn op sporen onderzocht. Tevens is onderzocht of dit wapen het wapen kan zijn geweest waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Uit deze onderzoeken zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
Op de handen van de verdachte zijn schotresten aangetroffen. Op het vuurwapen worden op de ruwe delen en de trekker, maar ook op de buitenzijde van het patroonmagazijn DNA-mengprofielen aangetroffen, die elk een match met de verdachte opleveren, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard.
Met betrekking tot het aangetroffen vuurwapen wordt met de hoogste mate van waarschijnlijkheid geconcludeerd dat de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen met dit wapen zijn verschoten.
In welke hoedanigheid is de verdachte bij het schietincident betrokken geweest?
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat niet hij, maar de medeverdachte, de schutter is geweest. Nadat de medeverdachte de schoten had gelost, zijn zij samen weggerend en heeft de medeverdachte onverwachts het vuurwapen in de handen van de verdachte gedrukt, waarop de medeverdachte een achtertuin is ingegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij daarop in paniek naar zijn auto is gerend en daar het vuurwapen voor de passagiersstoel heeft gegooid.
De verdachte schrijft de gang van zaken (ook) toe aan het feit dat hij eerder die avond door de medeverdachte is gedrogeerd. De medeverdachte bood hem namelijk op enig moment wat te drinken aan en in dat flesje cola moet de medeverdachte iets hebben gedaan gelet op de uitslag van het bloedonderzoek van de verdachte. Het in zijn bloed aangetroffen middel heeft de verdachte nog nooit gebruikt, zo verklaart hij.
De rechtbank is van oordeel dat een verklaring in zijn algemeenheid wint aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van objectieve derden of in technische onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven voor zijn handelen een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd scenario.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte vijftien maanden nadat hij in hechtenis is genomen voor de tenlastegelegde feiten en ruim nadat het opsporingsonderzoek geheel was afgerond tijdens de inhoudelijke behandeling met deze verklaring is gekomen. De verdachte heeft dus ruim de mogelijkheid gehad om kennis te nemen van alle resultaten van dat opsporingsonderzoek. Objectief bezien ontstond hierdoor voor de verdachte de gelegenheid al deze resultaten te betrekken bij de inhoud van de ter zitting afgelegde verklaring.
Verder heeft te gelden dat de verdachte ter zitting niet eenduidig en consequent heeft verklaard over de momenten waarop hij de auto heeft verlaten en het moment en de wijze waarop hij het vuurwapen in zijn handen geduwd heeft gekregen. Hij weet voorts geen antwoord te geven op de vraag hoe zijn DNA, in het door hem geschetste alternatieve scenario, op de
binnenzijdevan het vuurwapen, namelijk op het patroonmagazijn, terecht is gekomen. Dit doet afbreuk aan de aannemelijkheid van de door het verdachte geschetste alternatieve scenario.
Tenslotte overweegt de rechtbank dat het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario niet strookt met de bewijsmiddelen in het dossier. Op de plaats delict zijn kort na het schietincident meerdere getuigen gehoord. Getuige [getuige01] heeft verklaard dat zij een man uit een auto, die geparkeerd stond in het verlengde van de Jupiterlaan zag komen. Ze zag dat de man een steeg inliep die naar de Maalsteen gaat. Kort daarna hoorde zij drie knallen. Vervolgens kwam dezelfde man uit de steeg rennen. [getuige01] zag dat de man in dezelfde auto, een grijze Peugeot 206, stapte en zonder verlichting met hoge snelheid wegreed. In een aanvullende verklaring heeft [getuige01] verklaard dat de man aan de bestuurderszijde van de auto instapte, dat de auto voordat de man instapte niet afgesloten was en dat hij geheel in het donker gekleed was.
In de buurt van de plaats delict hing een beveiligingscamera aan een woning aan de Saturnuslaan. Deze camera heeft een deel van het schietincident opgenomen. Op de beelden van de camera is door verbalisanten waargenomen dat kort voor het schietincident een persoon met donkere kleding over [locatie delict01] liep. Vier minuten later kwam het slachtoffer in beeld. Het slachtoffer kwam vanuit de richting van zijn woning en ging in de richting van de Saturnuslaan. Het slachtoffer liep in de richting van de achterzijde van [locatie delict01] perceel [perceelnummer01] . Het slachtoffer stond plots stil midden op de rijbaan van de Saturnuslaan, draaide zich om en liep weg in de richting waar hij vandaan kwam. Op het moment dat het slachtoffer zich omdraaide, was op de beelden te zien dat er vanachter de heg behorende bij de tuin van [locatie delict01] perceel [perceelnummer01] iets oplichtte. De verbalisanten vermoedden dat dit veroorzaakt werd door een schot. Enkele seconden later is op de beelden te zien dat vanachter de voornoemde heg de schutter in beeld kwam. De schutter was donker gekleed. Op de beelden is vervolgens te zien dat er nogmaals iets oplichtte. Dit was vermoedelijk weer een schot. De schutter bewoog zich in de richting van het slachtoffer en naderde hem tot een afstand van ongeveer 3 à 4 meter. Enkele seconden later is te zien dat de schutter zich omdraaide en direct wegrende in de richting van de brandgang tussen de Maalsteen en de [locatie delict01] .
Op de camerabeelden zijn dus slechts twee personen te zien, te weten het slachtoffer en de schutter. Dat strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij bij de medeverdachte stond doe het slachtoffer heeft neergeschoten. Er is immers geen derde persoon op de beelden te zien en er zijn schotresten op zijn handen aangetroffen. Dan zou er immers een derde persoon op de beelden te zien zijn geweest. Ook de getuigenverklaringen geven geen steun aan de verklaring van de verdachte en is er geen flesje cola aangetroffen in de auto van de verdachte.
Verwerping alternatief scenario
Voor de verklaring van de verdachte is geen begin van aannemelijkheid en het strookt niet met de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het alternatieve scenario dan ook niet geloofwaardig.
Tussenconclusie
Op grond van al het voornoemde bewijsmateriaal, in het bijzonder de informatie uit de telefoon van de verdachte, het DNA-spoor op de trekker en het patroonmagazijn van het vuurwapen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank er dan ook van overtuigd dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft dood geschoten.
Opzet en voorbedachte raad
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord, gelet op alle feiten en omstandigheden, maar met name de uitgewisselde berichten tussen [schuilnaam medeverdachte] (de medeverdachte) en [schuilnaam verdachte] (de verdachte).
De plannen om het slachtoffer van het leven te beroven dateren van enkele weken voor diens daadwerkelijke overlijden. De verdachte heeft het slachtoffer, op de met de medeverdachte afgesproken dag, in de buurt van diens woning opgewacht en het vuur op hem geopend toen het slachtoffer om zijn woning liep. Het is duidelijk dat het slachtoffer dood moest, gelet op de plaatsen waar het slachtoffer in zijn lichaam is geraakt. Het handelen van verdachte getuigt van een weloverwogen beslissing om het slachtoffer te doden. Ook de voorbereiding van de verdachte, zoals het stelen van kentekenplaten om deze op de vluchtauto te kunnen bevestigen, onderstreept de gerichtheid en het planmatige van zijn handelen.
Medeplegen
Uit het berichtenverkeer tussen [schuilnaam medeverdachte] en [schuilnaam verdachte] blijkt dat zij in de weken voor de moord een prijs hebben afgesproken en daarna is er gesproken over de dag waarop de moord uitgevoerd diende te worden. Bij vonnis van heden is de medeverdachte aangemerkt als de persoon die gebruik maakt van de naam [schuilnaam medeverdachte] . Op de dag van de moord hebben de verdachte en de medeverdachte veelvuldig contact met elkaar gehad blijkens de berichten. Zo heeft de medeverdachte de ingang van de wijk in de gaten gehouden, om te zien wanneer het slachtoffer terugkeerde naar zijn woning en hebben de medeverdachte en de verdachte samen besproken wat de beste vluchtroute voor de verdachte zou zijn en van welke kant de politie zou komen. De medeverdachte heeft tot slot aangegeven op welk moment de verdachte toe diende te slaan. De Peugeot heeft een uur voor de schietpartij al nabij de woning van het slachtoffer geparkeerd gestaan. De verdachte is na het lossen van de schoten de - niet afgesloten - Peugeot weer ingesprongen en met hoge snelheid weggereden.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte het resultaat is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die erop was gericht het slachtoffer van het leven te beroven.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
4.2
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2. (ten aanzien van het vuurwapen) en 3. ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Voor zover feit 2 ziet op het voorhanden hebben van munitie, is hiervoor reeds uiteengezet dat de rechtbank het door de verdachte ter zitting gepresenteerde alternatieve scenario verwerpt. Nu vast is komen te staan dat het vuurwapen én de munitie door de verdachte zijn gebruikt bij de moord, zullen de feiten 2 en 3 zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij
op 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer01]
opzettelijk en met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer01] te schieten;
2.
hij
op 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] , en/of
Rotterdam
een wapen als bedoeld in art 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een (omgebouwd) vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in
de vorm van een pistool, van het merk /type Retay 84FS, met print Pietro Beretta,
kaliber 7.65 mm,
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden
heeft gehad;
3.
hij
op 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01]
eenkentekenplaten(voorzien van kenteken [kenteken01] )
dat/die
aan [naam03] heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van moord;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3.
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met een medeverdachte in koelen bloede [slachtoffer01] vermoord. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en de diefstal van twee kentekenplaten.
De verdachte is in de avond van 20 november 2022 met een geleende auto naar [plaats delict01] gereden. In de buurt van de woning van het latere slachtoffer heeft de verdachte de auto geparkeerd. Daar heeft hij eerst de kentekenplaten van een in de buurt geparkeerd staande auto gestolen. Deze kentekenplaten heeft de verdachte vervolgens op de door hem geleende auto bevestigd. Daarna heeft de verdachte gewacht tot hij een seintje van zijn medeverdachte kreeg. Op het moment dat het slachtoffer uit zijn werk kwam en daarna nog een rondje om zijn woning liep, is de verdachte, na het seintje van zijn medeverdachte, voor het slachtoffer verschenen en heeft hij uit het niets het vuur op het slachtoffer geopend. Hij heeft minstens drie keer geschoten en hij heeft het slachtoffer daarbij met drie kogels in diens lichaam geraakt, waarvan twee kogels tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Het slachtoffer overleed ter plekke aan zijn verwondingen. Het slachtoffer heeft geen enkele kans gehad om de op hem gerichte en nauwgezet voorbereide moordaanslag te overleven. De verdachte is hierna terug gerend naar zijn auto en met gedoofde lichten en grote snelheid weggereden uit [plaats delict01] .
Uit niets is gebleken dat de verdachte en het slachtoffer elkaar kenden. Wel is gebleken dat aan de verdachte door zijn medeverdachte een geldbedrag zou worden betaald voor het doden van het slachtoffer. De verdachten zijn berekenend te werk gegaan en hebben de koelbloedige liquidatie gedurende twee maanden voorbereid.
Door het slachtoffer op brute wijze van het leven te beroven, hebben de verdachte en zijn medeverdachte onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij moeten verder leven in de wetenschap dat hun vader, partner, zoon, familielid en vriend koelbloedig op straat is doodgeschoten. De partner van het slachtoffer heeft hem op straat zien liggen in een grote plas bloed. De impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer op de levens van de nabestaanden is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting namens de partner en de moeder van het slachtoffer afgelegde slachtofferverklaringen. Het enkele feit dat het slachtoffer is doodgeschoten is voor hen al ondraaglijk, maar wat het des te meer ondraaglijk maakt is dat onduidelijk is gebleven waarom het slachtoffer om het leven is gebracht. De verdachte heeft hier geen verantwoordelijkheid voor genomen.
De moord is gepleegd midden in een woonwijk. Buurtbewoners hebben schoten gehoord en zijn getuige geweest van het ter plaatse komen van de hulpdiensten die tevergeefs hebben gepoogd om het leven van het slachtoffer te redden. Dit roept in de samenleving grote gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 juni 2023. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank een duidelijk signaal aan de verdachte, en ook aan anderen, te geven dat het plegen van dit soort geweldsmisdrijven niet wordt getolereerd. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, dit maakt dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk. Om de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient de verdachte, na zijn gevangenisstraf, langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de maatregel langdurig toezicht worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingestelde vorderingen ter zake feit 1
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij01] (partner van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 313,= aan materiële schade. Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 55.000,= aan immateriële schade bestaande uit shockschade (€ 35.000,=) en affectieschade (€ 20.000,=).
[benadeelde partij02] (minderjarige dochter van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 30.000,= aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon alsmede een vergoeding van € 20.000,= aan affectieschade. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[benadeelde partij03] (minderjarige dochter van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 30.000,= aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon alsmede een vergoeding van € 20.000,= aan affectieschade. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[benadeelde partij04] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade bestaande uit affectieschade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn uitgebreid toegelicht en genoegzaam onderbouwd. De officier van justitie acht de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging over de posten affectieschade van de benadeelde partijen geen opmerkingen gemaakt en zich ten aanzien van de overige posten van de benadeelde partijen op het volgende standpunt gesteld.
[benadeelde partij01]
Tegen de post materiële kosten wordt geen verweer gevoerd. Tegen de post shockschade wel. De rechtbank wordt verzocht om dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van onderbouwing van het bestaan van psychisch letsel. Meer subsidiair wordt de rechtbank verzocht om dit gedeelte van de vordering aanzienlijk te matigen. De verdediging heeft daarbij gewezen op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:97).
[benadeelde partij02] en [benadeelde partij03]
Tegen de posten immateriële schade wegens aantasting in de persoon wordt verweer gevoerd. De rechtbank wordt verzocht de benadeelde partijen hierin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel. Meer subsidiair wordt de rechtbank verzocht om hoogstens € 10.000 euro toe te wijzen per benadeelde partij en om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:2844). De verdediging stelt zich op het standpunt dat het in dezen, evenals als in voornoemde zaak, op dit moment onduidelijk is wat de exact geleden schade wegens aantasting in persoon op andere wijze is, omdat het nog onduidelijk is hoe de schade zich bij de kinderen zal ontwikkelen. Meest subsidiair heeft de verdediging verzocht om de geleden schade te schatten en de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in samenhang bezien met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] . Zij heeft een kleine vergoeding van de kosten van de uitvaart van het slachtoffer gevorderd. Hoewel deze post alsmede het gevorderde onder de post ‘rouwbloemen’ niet is onderbouwd en worden betwist, zijn deze kosten en de hoogte daarvan naar het oordeel van de rechtbank zozeer voorstelbaar en aannemelijk, zodat het gevorderde zal worden toegewezen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 313,=.
Affectieschade
De vier benadeelde partijen hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd. Het is mogelijk voor nabestaande mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen wanneer het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen.
De rechtbank zal de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen.
Shockschade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW heeft de benadeelde recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ dan wel doordat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, of in zijn eer of goede naam is geschaad. Voor de vaststelling van deze aantasting ‘op andere wijze’ is nodig dat psychische schade aan deze persoon is toegebracht.
De persoon van de benadeelde als bedoeld in voornoemd artikel betreft degene die is getroffen door de onrechtmatige daad, bijvoorbeeld het slachtoffer van het jegens hem uitgeoefende geweld. Zoals in het Taxibus-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) is uitgemaakt, kan wanneer aan de in dit arrest geformuleerde criteria wordt voldaan ook aan de naasten van een overledene op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat worden toegekend, namelijk wanneer moet worden aangenomen dat de naaste ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ (shockschade). In het Hoogeveen-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) is de rechtspraak over shockschade gepreciseerd en voor de beoordeling van een vordering tot shockschade een gezichtspunten benadering geïntroduceerd. Daarbij is de drempel verlaagd maar nog steeds moet aan bepaalde eisen voor toewijzing worden voldaan.
Dat de confrontatie onverhoeds of onvermijdbaar was, is geen vereiste meer. Maar het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is (nog steeds) beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, zij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
[benadeelde partij01] is kort na het schietincident geconfronteerd met het ernstig verwonde lichaam van haar partner. Door ter zake bevoegde en bekwame deskundigen (psychologen) is vastgesteld dat zij als gevolg daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen, namelijk een post traumatische stressstoornis. Ter verwerking van het trauma zal worden gestart met EMDR-behandeling. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,=.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van (immateriële) shockschade. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partijen [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] vanwege ‘aantasting in de persoon’ niet zijnde shockschade past niet binnen de wettelijke systematiek van derdenschade. Ook na 1 januari 2019 (het moment waarop het mogelijk werd voor een derde om op grond van artikel 6:108 BW bij overlijden aanspraak te maken op vergoeding van immateriële schade) wordt deze systematiek gekenmerkt door een gesloten karakter waarin sprake is van een beperkte kring van gerechtigden en van gelimiteerde vergoedingen [1] .
Om als derde bovenop de regeling van art. 6:107 BW en art. 6:108 BW aanspraak te kunnen maken op een hogere vergoeding van immateriële schade (dan de gestandaardiseerde tegemoetkoming van € 20.000,=) dient sprake te zijn van een zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid. Daarvan is volgens het Oogmerk-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2001:AB2775) slechts sprake als de aansprakelijke persoon het oogmerk had om bij de ‘derde’ nadeel toe te brengen (artikel 6:106, aanhef en onder a BW) of op grond van de hiervoor reeds genoemde rechtspraak over shockschade. Dit laatste is echter uitdrukkelijk niet de grondslag waarop dit deel van de vordering is gebaseerd. De afzonderlijke kwalificatie als ‘persoonsaantasting’ wegens het verlies van een ouder als grond voor toekenning van vergoeding van immateriële schade komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De jurisprudentie waarop de benadeelde partijen in hun toelichting bij hun vordering hebben gewezen, waarin vorderingen op deze grondslag wel zijn toegewezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een deel van deze jurisprudentie stamt uit de tijd dat de Wet Affectieschade nog niet bestond en ten aanzien van het deel van de jurisprudentie van daarna heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de kritiek die vanuit de literatuur is gekomen op de toekenning van een vergoeding van immateriële schade aan een ‘derde’ zonder geestelijk letsel wegens een ‘persoonsaantasting’. [2] In de omstandigheid dat de jurisprudentie hierover uiteen loopt, ziet de rechtbank aanleiding om dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren (waar zij anders dit deel van de vorderingen zou hebben afgewezen). De benadeelde partijen kunnen het niet-ontvankelijke deel van hun vorderingen bij de civiele rechter aanbrengen.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • Aan [benadeelde partij01] € 30.313,=.
  • Aan [benadeelde partij02] € 20.000,=
  • Aan [benadeelde partij03] € 20.000,=
  • Aan [benadeelde partij04] € 17.500,=.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partijen in het geval van [benadeelde partij04] geheel zal en in het geval van [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt telkens hoofdelijke oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Ingestelde vorderingen ter zake feit 3
[benadeelde partij05] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 3. ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 139,93 aan materiële schade, namelijk de vervanging van de gestolen kentekenplaten.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij05] wordt toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.3.
Beoordeling door de rechtbank
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3. bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, zal deze, ondanks de betwisting daarvan, worden toegewezen tot een bedrag van € 39,93 dat blijkens een overgelegd bankafschrift is voldaan aan de RDW en welk bedrag strookt met de prijs van nieuwe kentekenplaten. De rechtbank zal het overige deel van de vordering dat niet met bescheiden is onderbouwd, afwijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 november 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet deze benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 39,93, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
Gijzeling
De rechtbank zal al de verdachte de verplichting opleggen om, kort gezegd, aan de Staat ten behoeve van de hiervoor genoemde slachtoffers de toegewezen bedragen te betalen. Indien de betaling en verhaal achterwege blijft, te vervangen door gijzeling.
Op grond van artikel 36f lid 5 Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt – ook in gevallen van samenloop zoals bedoeld in artikel 57 en 58 Sr (vgl. artikel 60a Sr) – ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).
De rechtbank zal de duur van de gijzeling bepalen op grond van een verdeling van de hoogte van de vorderingen op grond van 360 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38z, 47, 57, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 30.313,00 (zegge: dertigduizenddriehonderddertien euro), bestaande uit € 313,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te
betalen € 30.313,00 (hoofdsom, zegge: dertigduizenddriehonderddertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
124 (honderdvierentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 20.000,00(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
82 (tweeëntachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij03]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 20.000,00(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
82 (tweeëntachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij04]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij04] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij04] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
71 (éénenzeventig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij05]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij05] , te betalen een bedrag van
€ 39,93 (zegge: negenendertig euro en drieënnegentig cent), bestaande uit materiële, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij af;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij05] te betalen
€ 39,93(hoofdsom,
zegge: negenendertig euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mr. J. Mendlik en mr. D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] , althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01]
opzettelijk en/of en al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meer kogels in het
hoofd en/of de schouder, althans het lichaam van [slachtoffer01] te schieten;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] , en/of
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art 2. Lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een (omgebouwd) vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in
de vorm van een pistool, van het merk /type Retay 84FS, met print Pietro Beretta,
kaliber 7.65 mm,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten één of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden
heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij
op of omstreeks 20 november 2022 te [plaats delict01] , gemeente [gemeente01] , althans in
Nederland,
een kentekenplaat (voorzien van kenteken [kenteken01] ), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [benadeelde partij05] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
(art 310 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, p. 3-4 (MvT)
2.Onder meer JA 2020/73, met noot Ruitenbeek-Bart en JA 2022/153, met noot Verweij-Hoogendijk.