ECLI:NL:GHDHA:2024:97

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22-002123-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade in Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig incident in Rotterdam op 25 mei 2021. De verdachte is beschuldigd van doodslag, poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij hij en zijn medeverdachten het slachtoffer, [slachtoffer 1], in zijn eigen woning hebben overvallen. Het slachtoffer werd meermalen met een mes gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. Daarnaast werd [slachtoffer 2], de moeder van [slachtoffer 1], ernstig mishandeld, waarbij zij ook met een mes werd verwond. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De uitspraak volgde op een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte in eerste aanleg was vrijgesproken van doodslag maar wel was veroordeeld voor andere feiten. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten. De ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden werden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002123-22
Parketnummer: 10-700115-21
Datum uitspraak: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 1],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
thans gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege gelast en opgelegd de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren inhoudende – kort gezegd – een contactverbod met het slachtoffer en de nabestaanden. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) meermalen in de borst en/of de linkerschouder, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 3] op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft voormelde [medeverdachte 3] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) meermalen in de borst en/of de linkerschouder, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 14 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te Zoetermeer en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- een plattegrond van de woning te maken,
- die plattegrond te verstrekken aan die [medeverdachte 3],
- een mes te geven aan die [medeverdachte 3] en daarbij te zeggen dat die [medeverdachte 3] dit mes bij zich moest houden,
- die [medeverdachte 3] naar de woning te rijden, terwijl hij wist, althans rekening hield met de mogelijkheid, dat die [slachtoffer 1] in de woning was,
- die [medeverdachte 3] te vragen, met een/voornoemd mes naar de kamer van die [slachtoffer 1] te gaan
- niets te doen nadat hij, verdachte, zag dat die [medeverdachte 3] zijn arm omhoog deed, een soort stompbeweging maakte, die [slachtoffer 1] hoorde schreeuwen “gun me het leven” en die [medeverdachte 3]met bebloede kleding de kamer uit kwam.
- die [medeverdachte 3] van de plaats van het misdrijf te rijden en/of
- de messen en/of kleding weg te maken
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer 1] met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de borst en/of de linkerschouder,
althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op/of omstreeks de periode van 14 mei 2021 tot en met 25 mei 2021 te Zoetermeer en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten (poging tot) moord / (gekwalificeerde) doodslag en/of zware mishandeling, (met voorbedachten rade), opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een auto, een mes, en/of informatie over en/of een plattegrond van de woning, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm, beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linker onder)arm gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in verenging met anderen of een ander, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond/snijwond in de (linker onder)arm en/of een blijvend litteken heeft toegebracht, hebbende hij verdachte en/of één of aleer van zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 2] in de (linker onder)arm gestoken en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededaders die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2] heeft mishandeld, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair impliciet primair en 3 primair impliciet primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk gevalopzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en/of
(een of meer van)zijn mededader
(s)met dat opzet
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,met een
of meermes
(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)meermalen in de borst en
/ofde linkerschouder
, althans het bovenlichaamvan die [slachtoffer 1] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op
of omstreeks25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade
, in elk geval opzettelijk,een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte
en/of één
of meervan zijn mededader(s) met dat opzet en
al dan nietna kalm, beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2]
(met kracht)met een
(scheer
)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin de
(linker onder
)arm
gestoken en/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende
hij verdachte en/oféén
of meervan zijn mededaders die [slachtoffer 2] meermalen,
althans éénmaalmet kracht
op/tegen het hoofd
/gezichtgestompt
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Inleiding
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Op dinsdag 25 mei 2021 werden diverse politie-eenheden verzocht naar de [adres plaats delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] aangetroffen. [slachtoffer 1] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. [slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres plaats delict] naar binnen zijn gegaan.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte en de destijds 16-jarige dochter van [slachtoffer 2], [medeverdachte 4], een geheime liefdesrelatie hadden en dat [slachtoffer 2] hiervan door [slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [slachtoffer 2] ieder verder contact tussen de verdachte en [medeverdachte 4] heeft verboden. Enkele dagen voor het steekincident heeft [medeverdachte 4] de verdachte gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. De verdachte heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met de verdachte meegegaan. De verdachte heeft hen in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gebracht. Zij zijn eerst nog naar het huis van de verdachte gereden om iets op te halen. [medeverdachte 3] heeft daar over verklaard dat de verdachte in zijn woning een mes heeft gepakt, dat hij dit mes aan [medeverdachte 3] heeft gegeven en dat [medeverdachte 3] dit mes in zijn broeksband heeft gestopt. Vanaf de woning van de verdachte zijn zij vervolgens naar het stageadres van [medeverdachte 4] gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [adres plaats delict] gereden.
Wat is er in de woning gebeurd?
De verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn gezamenlijk de woning binnengegaan. [slachtoffer 2] zat in de woonkamer en [slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd werd door de verdachte en zag dat [slachtoffer 1] thuis was. [medeverdachte 3] heeft meteen op [slachtoffer 1] ingestoken met het mes dat hij kort daarvoor van de verdachte had gekregen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] is blijven steken, ook toen [slachtoffer 1] gewond uit bed was gevallen en geen weerstand meer bood. Toen [medeverdachte 3] dacht te zien dat [slachtoffer 1] stervende was, heeft hij [slachtoffer 1] nog een aantal keren in de borst gestoken, naar eigen zeggen zodat [slachtoffer 1] niet langer zou lijden. Uit het pathologisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 juni 2021 is gebleken dat [slachtoffer 1] achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg van die steekletsels is [slachtoffer 1] komen te overlijden.
[slachtoffer 2] is in de woning meermaals tegen het hoofd geslagen en vervolgens in haar onderarm gesneden. [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij [slachtoffer 2] meermaals op haar hoofd heeft geslagen, terwijl hij (airsoft)handschoenen met verstevigde knokkels droeg.
Over de vraag wie [slachtoffer 2] in haar onderarm heeft gesneden lopen de verklaringen uiteen. De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij het geweld tegen [slachtoffer 2]. Hij zou het grootste deel van de tijd in shock in de gang hebben gestaan met zijn rug naar de woonkamer toe.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat enkel de lange dunne jongen – het hof begrijpt [medeverdachte 2] - in haar buurt is geweest. Zij heeft verklaard dat zij zeker weet dat de bolle jongen, (het hof begrijpt de verdachte), niet bij haar in de buurt is geweest. Het hof volgt de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet. Dat verdachte niet bij [slachtoffer 2] in de buurt is geweest, komt immers niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier. Door het NFI is onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woonkamer zijn aangetroffen. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop [slachtoffer 2] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van [slachtoffer 2] (in de lengterichting van de bank waarop zij zat). Schoenspoor 38 is aangetroffen nabij het televisiemeubel. De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur(opening) die toegang geeft tot de gang. Deze schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [medeverdachte 2]. De bevindingen van het onderzoek van het NFI zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat schoensporen 34 en 38 gezet zijn met de schoen van de verdachte dan wanneer deze gezet zouden zijn met een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte — anders dan hij en [slachtoffer 2] verklaren — wel degelijk in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] heeft gestaan. Het voorgaande maakt dat het hof voorbij gaat aan het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat “de dikke jongen” — de verdachte — niet in haar buurt is geweest, nu dit niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Met betrekking tot het snijden in de arm:
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] verklaren beiden dat de verdachte degene is geweest die in de arm van [slachtoffer 2] heeft gesneden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte naar de kamer van [medeverdachte 4] liep, dat hij terug kwam lopen met een scheermesje in zijn hand en dat hij daarmee naar [slachtoffer 2] liep. Hij zag vervolgens dat de verdachte de pols vastpakte en sneed.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte het scheermesje in zijn handen wilde drukken, waarop [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij het niet wilde doen, waarna de verdachte vervolgens terug de woonkamer in is gelopen.
Deze rolverdeling wordt bevestigd door getuigen die de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de middag na het incident hebben gesproken. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die middag hetzelfde verhaal vertelden over hoe het was gegaan, namelijk dat [medeverdachte 3] de jongen had neergestoken, [medeverdachte 2] de moeder had geslagen en de verdachte haar had opengesneden. De verdachte vertelde dat hij de arm gepakt had en met het scheermes de pols doorgesneden had vanaf de pols richting de elleboog. Hij zei dat hij het bot kon zien zitten en deed ook voor hoe hij sneed. Ook [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte vertelde dat hij de polsen van [slachtoffer 2] had doorgesneden en dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] had geslagen.
Het voorgaande maakt dat het hof ook voorbij gaat aan dat deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat het “de lange dunne jongen” — [medeverdachte 2] — is geweest die in haar arm heeft gesneden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat vast is komen te staan dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] heeft neergestoken, dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] heeft geslagen met handschoenen met verstevigde knokkels en dat de verdachte [slachtoffer 2] daarna met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
Betrouwbaarheidsverweren
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven - overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn en dat het aannemelijk is dat er sprake is van besmetting en afstemming. Deze verklaringen kunnen dan ook niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de getuigenverklaringen van de jongens uit de vriendenkring van de verdachte en de medeverdachten onbetrouwbaar zijn en gelet op de inhoudelijke discrepanties uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
Het hof stelt voorop dat een (belastende) verklaring van een medeverdachte kritisch en soms met terughoudendheid moet worden bekeken. Het hof is echter van oordeel dat [medeverdachte 3], op het moment dat hij een verklaring af is gaan leggen, op essentiële onderdelen consistent heeft verklaard. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte 3] in zijn verklaringen ook zichzelf behoorlijk heeft belast.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, ziet het hof voorts geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] voornoemd, omtrent wat zij de dag van het incident van de verdachte en de medeverdachten hebben gehoord over wat er gebeurd zou zijn. Zij verklaren daarover duidelijk en consistent.
Tevens sluiten de verklaringen van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], omtrent het feit dat de verdachte [slachtoffer 2] in haar arm heeft gesneden, aan bij de overige bewijsmiddelen, waaronder het objectieve forensische bewijs. Het hof acht de verklaringen derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De betrouwbaarheidsverweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de verdachte hem voor 25 mei 2021 heeft verteld dat hij [slachtoffer 2] total loss wilde slaan en hem heeft gevraagd mee te gaan naar de woning. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte in eerste instantie tegen hem had gezegd dat hij [slachtoffer 2] dood wilde maken. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat de verdachte ook hem mee had gevraagd om [slachtoffer 2] “van kant te maken”. [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] vertelde dat hij een scheermes langs de polsen wilde halen, zodat het op zelfmoord zou lijken.
Het hof stelt voorts vast dat op de telefoon van verdachte op 14 mei 2021 en 17 mei 2021 verschillende zoektermen in Google zijn ingevoerd, waaronder: ‘moord met voorbedachten rade’, ‘moord’, en ‘how to sharpen a knife’. De verklaring die verdachte desgevraagd daarvoor heeft gegeven acht het hof niet aannemelijk.
Daarnaast heeft de verdachte voorafgaand aan het steekincident een plattegrond gemaakt van de woning en aan [medeverdachte 3] laten zien hoe de woning er van binnen uit zag, waarop de plaats waar [slachtoffer 2] zich zou bevinden was aangeduid. [medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat hij in de auto onderweg naar de woning van [slachtoffer 2] heeft gevraagd wat de bedoeling was. De verdachte heeft daarop volgens [medeverdachte 3] geantwoord dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] knock-out zou slaan waarna de verdachte [slachtoffer 2] in de polsen zou snijden om het op zelfmoord te laten lijken. Ook bij de raadsheer-commissaris verklaart [medeverdachte 3] dat er besproken was dat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] zou slaan en dat de verdachte met het klaargelegde scheermesje de polsen zou doorsnijden.
Het hof is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, zoals die hierboven zijn weergegeven, volgt dat de verdachte en de medeverdachten het vooropgezette plan hadden om [slachtoffer 2] te mishandelen en vervolgens van het leven te beroven. De verdachte had alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft geen andere afweging gemaakt. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte en/of de medeverdachten zouden hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte ten aanzien van feit 2 en 3 met voorbedachte raad heeft gehandeld en dat dit bestanddeel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 2 en 3 tenlastegelegde het volgende af.
Zoals hiervoor overwogen volgt uit het dossier dat er vooraf een plan is gemaakt om [slachtoffer 2] te mishandelen en van het leven te beroven. Er zijn afspraken gemaakt over ieders rol en de verdachte en de medeverdachten zijn gezamenlijk naar de woning aan de [adres plaats delict] gegaan. Zij zijn gedrieën naar binnen gegaan. [medeverdachte 3] heeft vooraf een mes gekregen van de verdachte en is meteen door verdachte naar de kamer van [slachtoffer 1] gestuurd, [medeverdachte 2] heeft [slachtoffer 2] vervolgens meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen terwijl hij op de knokkels verstevigde handschoenen droeg. [slachtoffer 2] was daardoor minder weerbaar, waardoor [medeverdachte 2] het naar het oordeel van het hof voor de verdachte makkelijker heeft gemaakt om met een scheermes in de arm van [slachtoffer 2] te snijden, zonder dat er van de zijde van [slachtoffer 2] (veel) verzet werd of kon worden gepleegd.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten zijn uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten, te weten medeplegen van poging tot moord en medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Ten aanzien van feit 1 primair
Voorbedachte raad
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] met voorbedachten rade is gedood. De verdachte en de medeverdachten hebben verklaard dat zij niet hadden verwacht dat [slachtoffer 1] thuis zou zijn. Voorts blijkt uit het dossier niet dat er vooraf door [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de verdachte besproken is dat [slachtoffer 1] om het leven gebracht zou moeten worden. Er is uitsluitend gesproken over [slachtoffer 2]. Het hof acht daarom aannemelijk dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling met een mes heeft gestoken toen hij hem in zijn slaapkamer aantrof.
Medeplegen en opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte enige strafrechtelijke aansprakelijkheid draagt voor de dood van [slachtoffer 1]. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte is, zoals hiervoor overwogen, samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met het voornemen om ernstig geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 2] naar de woning aan de [adres plaats delict] te Rotterdam toegegaan. Voordat zij naar die woning gingen, heeft de verdachte bij hem thuis een mes opgehaald en dat aan [medeverdachte 3] gegeven en gezegd dat [medeverdachte 3] het mes bij zich moest houden. [medeverdachte 3] heeft het mes vervolgens tussen zijn broeksband gestopt. Bij binnenkomst in de woning heeft de verdachte [medeverdachte 3] vervolgens, voorzien van dat mes, meteen de kamer van [slachtoffer 1] ingestuurd. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet wist dat [slachtoffer 1] thuis was, maar had naar zijn zeggen van [medeverdachte 4] gehoord dat haar moeder desgevraagd had gezegd dat [slachtoffer 1] waarschijnlijk aan het werk was.
De verdachte kon gelet op die mededeling van [medeverdachte 4], naar het oordeel van het hof, derhalve niet zeker weten of [slachtoffer 1] wel of niet thuis zou zijn. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de verdachte tegen [medeverdachte 4] een dag na het incident in een telefoongesprek heeft gezegd: “Niemand kan goed praten wat [medeverdachte 3] heeft gedaan. (…) Kijk want we hebben duidelijk beide gezegd, een klap een stoot is genoeg”. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] thuis zou kunnen zijn.
Door [medeverdachte 3] gewapend met een mes de kamer van [slachtoffer 1] in te sturen, ook al wist de verdachte niet zeker of [slachtoffer 1] thuis zou zijn, is het hof van oordeel dat het gebruik van geweld als mogelijkheid — bijvoorbeeld ‘in geval van nood’ — tegen [slachtoffer 1] in het gezamenlijk plan besloten lag. De verdachte kon er immers vanuit gaan dat iemand die in zijn eigen woning wordt overvallen door een onbekende, zich zal gaan verzetten, waarbij geweld met het mes niet is uit te sluiten.
Hoewel het toegepaste geweld tegen [slachtoffer 1] misschien niet expliciet of direct in het originele plan besloten lag, overweegt het hof dat de samenwerking na overschrijding van het oorspronkelijke plan desondanks is voortgezet. Op het moment dat de verdachte [medeverdachte 3] de kamer van [slachtoffer 1] instuurde, zag hij dat [slachtoffer 1] in bed lag en zag hij vervolgens dat [medeverdachte 3] bewegingen maakte met zijn hand. Vervolgens heeft verdachte het plan voortgezet en is [slachtoffer 2] alsnog geslagen en met het scheermes in haar arm gesneden, dit terwijl [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] nog had horen roepen “gun mij het leven”.
Het hof concludeert gelet op het hiervoor overwogene in onderling verband bezien dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat [medeverdachte 3] het steekwapen zou gaan gebruiken en potentieel dodelijk geweld zou gebruiken tegen [slachtoffer 1]. Verdachte heeft niet ingegrepen, heeft niet geprobeerd verdere escalatie te voorkomen, maar heeft het originele plan voortgezet. Derhalve is naar het oordeel van het hof sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1].
Gelet op het samenstel van gedragingen van de verdachte voorafgaand en na het incident, is het hof voorts van oordeel dat de verdachte aan die doodslag een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 1].
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan om – indien het hof de verklaring van [slachtoffer 2] met betrekking tot de identiteit van de dader die haar gesneden heeft opzij schuift – [slachtoffer 2] als getuige bij de raadsheer-commissaris te doen horen.
Het hof wijst dit verzoek af, nu het hof zich voldoende geïnformeerd acht en derhalve de noodzaak tot het horen van [slachtoffer 2] als getuige het hof niet is gebleken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van doodslag.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot moord.

Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Het hof zal nog ingaan op de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Ernst van de feiten
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan doodslag, poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte is samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar het huis van [slachtoffer 2] en haar zoon [slachtoffer 1] gegaan met de bedoeling om [slachtoffer 2] te vermoorden, zodat zijn vriendin [medeverdachte 4] meer vrijheid zou krijgen. Zij hadden gezichtsbedekkende kleding en messen meegenomen. Tegen [slachtoffer 2] is in haar eigen woning ernstig geweld gebruikt. Zij is meermaals tegen haar hoofd geslagen en vervolgens heeft de verdachte met een scheermes in haar onderarm gesneden, waardoor zij ernstig gewond is geraakt en had kunnen overlijden. [slachtoffer 2] heeft echter ook moeten aanhoren hoe haar zoon gruwelijk geweld werd aangedaan. [slachtoffer 1] werd overvallen terwijl hij nog in zijn bed lag. Hij had geen schijn van kans en is door een groot aantal messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 2] zal door de aanhoudende pijn, trauma's en het grote litteken op haar arm blijvend herinnerd worden aan deze afschuwelijke gebeurtenissen.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en heeft door zijn handelen de nabestaanden van [slachtoffer 1] onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Zij moeten leven in de wetenschap dat hun zoon, broer en neef, die in de bloei van zijn leven was, op gewelddadige wijze om het leven is gebracht.
Deze zaak heeft niet alleen in de directe woonomgeving grote impact gehad, maar in de gehele samenleving. Niet alleen vanwege de ernst van het geweld dat is toegepast, maar ook door de jonge leeftijd van de verdachten en omdat de dochter respectievelijk zus van de slachtoffers betrokken is.
Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij de spil in het geheel is geweest, iedere mogelijkheid om een andere afloop te bewerkstelligen onbenut heeft gelaten en na afloop geen enkele verantwoordelijkheid heeft getoond voor het onherstelbare leed wat mede door zijn handelen is aangericht.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
Rapportages
Het hof heeft gelet op de volgende achtereenvolgens te bespreken rapportages die met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn opgemaakt.
Het hof heeft acht geslagen op een onderzoek Pro Justitia van 12 mei 2022, opgemaakt door dr. R.F. Ferdinand, (kinder- en jeugdpsychiater) en A.J. van den Dorpel (GZ-psycholoog).
Voorts heeft het hof kennis genomen van de rapportage Pro Justitia van 11 september 2023 naar aanleiding van de observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door M.D. Beijer-Holtman (GZ-psycholoog) en J.C. Laheij (psychiater). Volgens deze deskundigen is er bij verdachte sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en afhankelijke kenmerken. De belangrijkste kernproblemen die bij de verdachte naar voren zijn gekomen zijn de identiteitsdiffusie, de ontbrekende gevoelsintegratie en de emotie- en agressieregulatieproblematiek. Verdachte vertoont over-sociaal aangepast gedrag. Daarnaast is er sprake van een problematische affectregulatie waarbij agressie en angst onvoldoende doorvoeld worden, waarbij de kans aanwezig is dat dit bij een hoge mate van frustratie, krenking en/of controleverlies kan leiden tot ongecontroleerde agressie. Zijn gewetensfuncties zijn intact, maar egocentrisch gestuurd. Het ontbreekt hem aan berouw of spijt. De problematiek van verdachte is ernstig en complex van aard, waardoor gesproken wordt van een persoonlijkheidsstoornis. De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde daarvan. De deskundigen adviseren om het tenlastegelegde, indien bewezen, in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Er worden door de deskundigen met name risico’s op recidive gevonden in het interpersoonlijk functioneren van de verdachte. Op basis van een gestructureerde risico-taxatie geeft een statistische analyse een matig risico op recidive weer. Echter, vanuit een klinische analyse, komen vanuit de pathologie (de identiteitsdiffusie, het egocentrisch aangestuurde gedrag, het niet geïntegreerde gevoelsleven) aspecten naar voren die onvoorspelbaar zijn en contextafhankelijk en die het risico op recidive kunnen verhogen. Om die reden kunnen de deskundigen geen nadere uitspraak doen over een geïndividualiseerde schatting over een matig tot hoog recidiverisico. De deskundigen zien onvoldoende argumenten om het minderjarigenstrafrecht te adviseren. Verdachte functioneert sociaal-maatschappelijk gezien als een volwaardige jongvolwassene en pedagogische beïnvloeding is niet meer noodzakelijk voor zijn functioneren.
Gelet op de duurzaamheid en de ernst van de beschreven pathologie en de aanwezigheid van een recidiverisico, menen onderzoekers dat behandeling van de persoonlijkheidsstoornis noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. Het is volgens deskundigen van belang om de verdachte voortdurend een spiegel voor te houden, omdat schijnaanpassing op de loer ligt. Aangezien de problematiek complex en structureel aanwezig is, menen de deskundigen dat een behandeling alleen goed kan worden vormgegeven binnen het kader van een tbs. Volgens de deskundigen zou een dergelijke behandeling kunnen plaatsvinden binnen een tbs met voorwaarden met een klinische start, nu de verdachte gemotiveerd is voor behandeling en zegt dat hij aan alle voorwaarden zal meewerken. Volgens de deskundigen is er echter een risico dat verdachte zich gaat aanpassen en onvoldoende tot de kern van de problematiek gekomen kan worden, hetgeen tot stagnatie van de behandeling kan leiden. De deskundigen hebben de verwachting dat de kans op een succesvolle behandeling binnen het kader van tbs met dwangverpleging groter is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft deskundige Beijer-Holtman voornoemd de rapportage nader toegelicht en verklaard dat zij nog volledig achter het rapport staat.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de rapportages van de reclassering van 30 mei 2022 en 4 december 2023.
Uit het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 4 december 2023, opgesteld door J. den Hollander (reclasseringswerker) komt het volgende naar voren. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in. De specifieke persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte is complex, wat hem in bepaalde situaties onvoorspelbaar en extreem gevaarlijk maakt. Zolang de problematiek onbehandeld blijft acht de reclassering zowel het risico op recidive, als het risico op letselschade hoog. De reclassering acht de kans groot dat verdachte binnen de tbs met voorwaarden niet open en eerlijk zal zijn ten aanzien van wat er op verschillende leefgebieden speelt. Verdachte heeft de neiging zich aan te passen aan de ander, waardoor de kans binnen de tbs met voorwaarden bestaat dat verdachte zich aan alle voorwaarden zal houden zonder dat de kern van de problematiek aangepakt wordt en het risico op herhaling onverminderd aanwezig blijft. Daarbij ontbreekt het verdachte aan het noodzakelijke ziektebesef en wordt hij hierin gesteund door zijn directe omgeving. Erkenning van het probleem en de intrinsieke motivatie om tot behandeling te komen ontbreken. De reclassering adviseert derhalve negatief ten aanzien van tbs met voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Adolescentenstrafrecht?
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten negentien jaar oud was. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een jongvolwassene die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig was, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht, nu de persoonlijkheid van de verdachte zoals daarvan uit het dossier en de rapportages is gebleken en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daartoe geen aanleiding geven en de noodzaak van pedagogische beïnvloeding niet is gebleken.
De op te leggen maatregel
Het hof is van oordeel dat genoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
Het hof stelt op grond van voornoemde rapportages vast dat ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde, bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het hof volgt ook het advies van de deskundigen in het rapport van 11 september 2023 om de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het hof houdt hier bij het bepalen van de straf rekening mee.
De hierboven getrokken conclusie, te weten dat er bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, betekent tevens dat is voldaan aan het vereiste van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr). Vastgesteld wordt voorts dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2º, Sr. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Tot de oplegging van die maatregel zal het hof dan ook besluiten. Dit oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezenverklaarde feiten en het gevaar voor herhaling, gelet op de beschreven persoonlijkheidsproblematiek door de deskundigen. Voor het verkleinen van het risico op recidive is volgens de rapporteurs een intensieve klinische behandeling aangewezen, waarvoor naar verwachting langere tijd nodig zal zijn. Gezien het bovenstaande kan vanuit gedragskundig perspectief deze behandelinterventie het beste plaatsvinden in het kader van een tbs met dwangverpleging. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat volgens de deskundigen de kans op schijnaanpassing in een vrije, ongestructureerde setting groter is en de mogelijkheid om de verdachte een spreekwoordelijke spiegel voor te houden, minder groot. Binnen het kader van een tbs met dwangverpleging is het tevens mogelijk om de reacties van betrokkene op confrontaties en frustraties te monitoren, hetgeen van belang is om door de façade van aangepast gedrag te komen.
De maatregel tbs met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat de duur van de maatregel niet gemaximeerd is.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Het hof houdt bij het bepalen van de straf rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
ConclusieHet hof is - alles afwegende - van oordeel dat,naast de genoemde maatregel, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 158.087,63, bestaande uit € 68.087,63 aan materiële schade en een bedrag van € 90.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, letselschade en shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Materiële schade
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 300,- en € 75,- gevorderd voor de verzorging van het bezoek in verband met het overlijden van haar zoon respectievelijk kleding voor de uitvaart. Deze posten zijn door de verdediging niet betwist en komen het hof voor als kosten gemaakt ten aanzien van de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. Deze kosten zullen dan ook als rechtstreeks gevolg van het onder feit 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde worden toegewezen.
Voorts heeft de benadeelde onder het kopje ‘medische kosten’ gevorderd de vergoeding van het door haar betaalde eigen risico over 2021 (€ 385,-), over 2022 (€ 202,58 en € 182,42 (toekomstig)), kosten apotheek en drogist (€ 59,96), de eigen bijdrage voor Psytrec (€ 140,-) en de gemaakte en toekomstige kosten voor fysiotherapie (€ 3.428,87). Het hof zal deze (niet betwiste) gemaakte medische kosten toewijzen alsmede de toekomstige kosten voor het eigen risico 2022 en fysiotherapie. Deze posten zijn voldoende onderbouwd.
Daarnaast heeft de benadeelde als toekomstige schade gevorderd de vergoeding van het eigen risico over 2023 (385,-) en overige te maken medische kosten (€ 1.500,-). Nu de benadeelde heeft nagelaten deze posten op enige wijze te onderbouwen, zal de benadeelde voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard aangezien de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 62,- wijst het hof toe.
Eveneens wordt toegewezen de extra kosten voor kleding (€ 79,18) en eten (€ 133,14) die de benadeelde heeft moeten maken omdat zij tijdelijk niet over haar woning kon beschikken.
Ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat als gevolg van de gepleegde strafbare feiten de benadeelde niet meer in haar huis kon verblijven, hetgeen door de verdachte overigens ook niet is betwist. Met de verdediging is het hof van oordeel dat de werkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betreft een bedrag van € 4.923,29. Voor het overige wordt de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De posten huishoudelijke hulp (€ 439,50) en mantelzorg (€ 540,-), die door de verdachte niet zijn betwist, zullen worden toegewezen.
Ten aanzien van de post ‘toekomstige hulp’ (€ 1.500,-) is het hof van oordeel dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze post is door de verdachte betwist en overigens door de benadeelde op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. De behandeling van deze vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Ditzelfde geldt voor de vordering die ziet op verlies verdienvermogen (€ 50.000,-) en toekomstige reis- en parkeerkosten (€ 2.000,-). Nu deze vorderingen in het geheel niet onderbouwd zijn, zal de behandeling hiervan naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en wordt de benadeelde hierin niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot heeft de benadeelde een bedrag van € 285,06 aan reiskosten en een bedrag van € 55,92 aan parkeerkosten gevorderd. Voor zover deze kosten zien op bezoek aan het ziekenhuis of de psycholoog zullen deze kosten worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde niet ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat in totaal aan reiskosten wordt toegewezen een bedrag van € 250,64 en parkeerkosten van € 27,90.
Samenvattend wijst het hof aan materiële schadevergoeding het volgende toe:
Kosten lijkbezorging € 300,-
€ 75,-
Medische kosten
Eigen risico 2021 € 385,-
Eigen risico 2022 € 385,-
Apotheek / drogist € 59,96
Psytrec € 140,-
Fysiotherapie € 3.428,87
Daggeldvergoeding € 62,-
Extra kleding € 79,18
Meerkosten eten € 133,14
Verhuiskosten € 4.923,29
Huishoudelijke hulp € 439,50
Mantelzorg € 540,-
Reiskosten € 250,64
Parkeerkosten € 27,90
+
----------
Totaal € 11.229,48
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 11.229,48 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag. De ingangsdatum stelt het hof op de dag van indiening van het voegingsformulier, zijnde 8 juni 2022, tot aan de dag der algehele voldoening nu de schade niet direct is ingetreden op de dag van de bewezenverklaarde feiten en overigens niet per post duidelijk is wanneer de kosten zijn gemaakt.
Immateriële schade
Letselschade
De benadeelde heeft immateriële schadevergoeding gevorderd voor een bedrag van € 20.000,- vanwege het letsel dat zij heeft opgelopen ten gevolge van de geweldshandelingen die tegen haar zijn gepleegd in haar woning. Vast is komen te staan dat de benadeelde een aantal keer tegen haar hoofd is geslagen en vervolgens door de verdachte met een scheermes in haar onderarm is gesneden waardoor zij een snijwond van ongeveer 20 centimeter in haar onderarm had. De lichamelijke gevolgen van deze snijverwonding zijn nog steeds merkbaar en zichtbaar doordat de benadeelde een groot litteken op haar onderarm heeft, zij blijvend het gevoel in haar onderarm is verloren, zij kampt met functieverlies van de arm en hevige pijnen in haar hand voelt. Daarnaast heeft de benadeelde onder andere blauwe plekken in haar gezicht, een kleine verwonding op het hoofd en een hersenschudding opgelopen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Affectieschade
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen naasten van het overleden slachtoffer vergoeding van schade vorderen ter hoogte van een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag ter erkenning voor het ondervonden leed. In artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder a tot en met f, BW is gespecificeerd welke naasten hiervoor in aanmerking komen. De benadeelde is de moeder van de overleden [slachtoffer 1]. Gelet op artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder c BW en het Besluit vergoeding affectieschade is de vordering van € 20.000,- ter zake affectieschade toewijsbaar te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Shockschade
Het hof sluit voor wat betreft de criteria voor de toekenning van vergoeding van shockschade aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zoals recent nog bevestigd in zijn arrest van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:485). Het hof overweegt hiertoe dat vergoeding van shockschade alleen kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
Zoals hiervoor overwogen onder de nadere bewijsoverweging was de benadeelde aanwezig in haar woning toen haar zoon aldaar meermalen met een mes is gestoken. Terwijl zij zelf zwaar werd mishandeld, hoorde zij haar zoon in de naastgelegen kamer schreeuwen terwijl hij werd gestoken. Toen de daders uiteindelijk het huis hadden verlaten heeft zij getracht haar zoon te reanimeren. Uiteindelijk is [slachtoffer 1] als gevolg van de messteken overleden. Het hof is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders jegens de benadeelde. Hierbij is tevens van belang dat sprake was van een nauwe relatie tussen [slachtoffer 1] en de benadeelde. Hij was immers haar inwonende zoon.
De benadeelde heeft door de confrontatie met de gewelddadige wijze waarop haar zoon in haar huis om het leven is gebracht een PTSS opgelopen, hetgeen blijkt uit de overgelegde stukken van Psytrec, psychotrauma expertise centrum, waarin de diagnose PTSS wordt gesteld. Aldus is sprake van geestelijk letsel dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Voor deze PTSS heeft de benadeelde een intensieve behandeling gehad en is zij nog steeds niet uitbehandeld.
Hiervoor is reeds beslist dat de benadeelde in aanmerking komt voor vergoeding van affectieschade. Nu het overlijden van [slachtoffer 1] en het daarmee gepaard gaande verlies (affectieschade) ook terugkomt in de emotionele gevolgen van de confrontatie van het verlies van [slachtoffer 1], ziet het hof aanleiding bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van shockschade rekening te houden met het reeds toegewezen bedrag aan affectieschade. Nu naast het verlies van een naaste ook sprake is van door de schok veroorzaakt geestelijk letsel dat het leed om het overlijden van de naaste als het ware overstijgt, ziet het hof ruimte voor een aanvullende vergoeding.
Het hof heeft gekeken naar andere uitspraken ten aanzien van de vergoeding van shockschade en stelt vast dat de voorliggende omstandigheden ook in verhouding tot andere uitspraken ernstig zijn. De benadeelde is op indringende wijze getuige geweest van het meermalen steken en het ten gevolge daarvan overlijden van haar zoon. Terwijl zij zelf ernstig gewond was heeft zij nog getracht haar zoon te reanimeren, terwijl zij daar zelf maar deels toe in staat was vanwege haar verwondingen, toegebracht door dezelfde daders. Ook staat vast dat de benadeelde hierdoor ernstig geestelijk letsel heeft opgelopen. Doorgaans worden in Nederland bedragen tussen de € 1.000,- en € 50.000,- toegewezen vanwege shockschade, waarbij het grosse van de toegewezen bedragen tussen de
€ 10.000,- en € 20.000,- ligt. Gelet op de uitzonderlijke heftigheid van de confrontatie en de ernstige gevolgen voor de benadeelde is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak de shockschade naar maatstaven van billijkheid moet worden vastgesteld op € 30.000,-. Evenwel dient hiervan het reeds toegewezen bedrag van € 20.000,- aan affectieschade te worden afgetrokken zodat een bedrag van € 10.000,- resteert.
Aldus is vordering ter zake shockschade toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 56.229,48 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 29.667,44, bestaande uit € 9.667,44 aan materiele schade en
€ 20.000,00, subsidiair € 17.500,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof dat een bedrag van € 5.507,- toewijsbaar is. Dit betreft de kosten voor de grafsteen van [slachtoffer 1] en de reiskosten in verband met (het regelen van) de uitvaart. Deze kosten zijn aan te merken als kosten voor de lijkbezorging welke naar het oordeel van het hof in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 mei 2022, zijnde de dag waarop de factuur voor de grafsteen is voldaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal het hof de benadeelde in zijn vordering voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Samengevat betreft dit de toekomstige reiskosten, de verhoging parkeerkosten, telefoonkosten en opgenomen vrije uren.
Immateriële schade: affectieschade
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen naasten van het overleden slachtoffer vergoeding van schade vorderen ter hoogte van een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag ter erkenning voor het ondervonden leed. In artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder a tot en met f, BW is gespecificeerd welke naasten hiervoor in aanmerking komen. Het hof stelt vast dat de benadeelde niet de biologische vader van [slachtoffer 1] is en ook niet getrouwd was met de moeder van [slachtoffer 1] op het moment dat [slachtoffer 1] geboren werd. Voorts is niet gesteld dat de benadeelde [slachtoffer 1] heeft erkend of geadopteerd en voorts had hij ook niet het ouderlijk gezag over hem. Juridisch kan de benadeelde dan ook niet worden aangemerkt als vader van [slachtoffer 1].
Wel staat vast dat de benadeelde reeds lange tijd een gezin vormde met onder andere [slachtoffer 1] en hem verzorgde en opvoedde. Aldus had de benadeelde ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg over [slachtoffer 1]. Gelet op artikel 6:108 lid 4, aanhef en onder e BW en het Besluit vergoeding affectieschade is de vordering van € 20.000,- ter zake affectieschade toewijsbaar te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 25.507,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 28.393,40, bestaande uit € 8.393,40, subsidiair € 3.898,73 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Shockschade
Het hof sluit voor wat betreft de criteria voor de toekenning van vergoeding van shockschade aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zoals recent nog bevestigd in zijn arrest van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:485). Het hof overweegt hiertoe dat vergoeding van shockschade alleen kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
De benadeelde [benadeelde partij 2] is de tante van [slachtoffer 1] en de zus van [slachtoffer 2]. Zij woonde destijds tegenover de woning van haar zus en neefje en er was nauw, dagelijks contact tussen de twee gezinnen. Ten tijde van het misdrijf heeft zij de hulpdiensten bij het huis van haar zus en neefje zien arriveren en vanuit haar huis haar gewonde zus en overleden neef gezien. Voorts heeft zij haar neef nadien moeten identificeren en de woning schoongemaakt. Het hof is van oordeel dat de benadeelde hierdoor direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de strafbare feiten gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het hof is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders jegens de benadeelde. Hierbij is tevens van belang dat sprake was van een nauwe relatie tussen benadeelde [benadeelde partij 2] en de primaire slachtoffers.
De benadeelde heeft door de confrontatie met de gevolgen van dit onrechtmatig handelen een PTSS opgelopen, hetgeen blijkt uit de overgelegde stukken van de psychologen van PsyQ en Cirya GGZ, waarin de diagnose PTSS wordt gesteld. Aldus is sprake van geestelijk letsel dat naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Voor deze PTSS heeft de benadeelde een intensieve behandeling gehad.
Het hof heeft bij de begroting van de hoogte van de shockschade gekeken naar hetgeen in vergelijkbare zaken is toegewezen, zoals hiervoor ook reeds overwogen, en is van oordeel dat de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid – leent voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het meer gevorderde levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiele schade
Voorts heeft de benadeelde materiële schadevergoeding gevorderd. De uitvaartkosten zijn door de verdachte niet betwist en overigens aan te merken als kosten voor de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. In totaal betreft dit een bedrag van € 802,54 dat hoofdelijk zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten geldt dat deze voortvloeien uit het geestelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen ten gevolge van de confrontatie met de gevolgen van de strafbare feiten. Nu ook deze kosten inhoudelijk niet zijn betwist en voldoende aannemelijk zijn gemaakt, zullen ook deze worden toegewezen voor het totale bedrag van € 499,65.
De verhuiskosten zijn door de verdediging betwist. Evenwel is het hof van oordeel dat gelet op het geestelijk letsel dat de benadeelde heeft opgelopen het aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt in verband met hetgeen uit medisch oogpunt wenselijk is voor het herstel van de benadeelde en het hof acht deze kosten voor zover deze werkelijk zijn gemaakt (aldus het subsidiair gevorderde bedrag van € 1.839,33) redelijk in het licht van de omstandigheden van de benadeelde. De vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 1.839,33 en voor het meer gevorderde wordt de benadeelde in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De reiskosten voor zover deze zien op het vervoer van en naar zorgverleners ter behandeling van het geestelijk letsel wordt eveneens toegewezen (€ 276,24). De overige reis- en parkeerkosten kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten en zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor de gevorderde toekomstige reis- en parkeerkosten.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.417,76 materiële schade (€ 802,54 + € 499,65 + € 1.839,33 + € 276,24)is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag. De ingangsdatum stelt het hof op de dag van indiening van het voegingsformulier, zijnde 3 juni 2022 , tot aan de dag der algehele voldoening nu de schade niet direct is ingetreden op de dag van het bewezenverklaarde feit en overigens niet per post duidelijk is wanneer de kosten zijn gemaakt.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 13.417,76 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.148,96, bestaande uit € 148,96 aan materiële schade en
€ 10.000,00 aan immateriële schade bestaande uit
Shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Shockschade
Het hof sluit voor wat betreft de criteria voor de toekenning van vergoeding van shockschade aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zoals recent nog bevestigd in zijn arrest van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:485). Het hof overweegt hiertoe dat vergoeding van shockschade alleen kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
De benadeelde [benadeelde partij 3] is de neef van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is zijn tante. Hij woonde destijds tegenover de woning van zijn tante en neef en er was nauw, dagelijks contact tussen de twee gezinnen. Ten tijde van het misdrijf heeft hij de hulpdiensten bij het huis van zijn tante en neef zien arriveren en zijn gewonde tante en overleden neef gezien terwijl zij werden meegenomen door de hulpdiensten. Voorts heeft hij zijn neef nadien in het mortuarium gezien en getracht zijn moeder te helpen bij het schoonmaken van de woning. Het hof is van oordeel dat de benadeelde hierdoor direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de strafbare feiten gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het hof is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders jegens de benadeelde. Hierbij is tevens van belang dat sprake was van een nauwe relatie tussen benadeelde [benadeelde partij 3] en de primaire slachtoffers.
De benadeelde heeft evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de confrontatie met de gevolgen van dit onrechtmatig handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de enkele doorverwijzing van de huisarts naar een psycholoog is naar objectieve maatstaven niet vast te stellen dat sprake was van dergelijk letsel. Nu het nader laten verstrekken van aanvullende informatie een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepaalt het hof dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in deze vordering. Deze kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gevorderde kosten voor bloemen en fakkels bij de stille tocht zijn naar het oordeel van het hof niet aan te merken als kosten voor de lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW. Ook hierin wordt de benadeelde niet ontvankelijk verklaard aangezien dit geen schade betreft als rechtstreekse gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De vordering tot vergoeding van reiskosten zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard aangezien voor zover het de reiskosten naar de psycholoog betreft deze samenhangen met de gevorderde shockschade en de reiskosten naar de rechtbank geen schade betreft die rechtstreeks volgt uit het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.042,20, bestaande uit € 42,20 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade bestaande uit shockschade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Shockschade
Het hof sluit voor wat betreft de criteria voor de toekenning van vergoeding van shockschade aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zoals recent nog bevestigd in zijn arrest van 28 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:485). Het hof overweegt hiertoe dat vergoeding van shockschade alleen kan plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld.
De benadeelde [benadeelde partij 4] is de neef van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is zijn tante. Hij woonde destijds tegenover de woning van zijn tante en neef en er was nauw, dagelijks contact tussen de twee gezinnen. Ten tijde van het misdrijf heeft hij de hulpdiensten bij het huis van zijn tante en neef zien arriveren en zijn gewonde tante en overleden neef gezien terwijl zij werden meegenomen door de hulpdiensten. Voorts heeft hij zijn neef nadien in het mortuarium gezien en getracht zijn moeder te helpen bij het schoonmaken van de woning. Het hof is van oordeel dat de benadeelde hierdoor direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de strafbare feiten gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het hof is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden sprake is geweest van onrechtmatig handelen van de verdachte en zijn mededaders jegens de benadeelde. Hierbij is tevens van belang dat sprake was van een nauwe relatie tussen benadeelde [benadeelde partij 4] en de primaire slachtoffers.
De benadeelde heeft evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door de confrontatie met de gevolgen van dit onrechtmatig handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de enkele doorverwijzing van de huisarts naar een psycholoog is naar objectieve maatstaven niet vast te stellen dat sprake was van dergelijk letsel. Nu het nader laten verstrekken van aanvullende informatie een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, bepaalt het hof dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in deze vordering. Deze kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de gevorderde kosten voor een urgentieverklaring en reiskosten aangezien voor zover het de urgentieverklaring en de reiskosten naar de psycholoog betreft deze samenhangen met de gevorderde shockschade en de reiskosten naar de rechtbank en Slachtofferhulp Nederland geen schade betreft die rechtstreeks volgt uit het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 47, 57, 289, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 56.229,48 (zesenvijftigduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 11.229,48 (elfduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 56.229,48 (zesenvijftigduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 11.229,48 (elfduizend tweehonderdnegenentwintig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 45.000,00 (vijfenveertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 305 (driehonderdvijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 juni 2022 en van de immateriële schade op 25 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.507,00 (vijfentwintigduizend vijfhonderdzeven euro) bestaande uit € 5.507,00 (vijfduizend vijfhonderdzeven euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.507,00 (vijfentwintigduizend vijfhonderdzeven euro) bestaande uit € 5.507,00 (vijfduizend vijfhonderdzeven euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 mei 2022 en van de immateriële schade op 25 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.417,76 (dertienduizend vierhonderdzeventien euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 3.417,76 (drieduizend vierhonderdzeventien euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.417,76 (dertienduizend vierhonderdzeventien euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 3.417,76 (drieduizend vierhonderdzeventien euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 juni 2022 en van de immateriële schade op 25 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. L.A. Pit en mr. J. Candido, in bijzijn van de griffier mr. I.M. van Hoevelaken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 januari 2024.