ECLI:NL:RBZWB:2023:2844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02/344785-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met een scherprandig voorwerp tijdens een vechtpartij

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft op 25 december 2021 in [plaats] het slachtoffer, [slachtoffer], meermalen gestoken met een scherprandig voorwerp, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar wel van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft een relatie gehad met de vrouw van het slachtoffer, wat leidde tot een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de weduwe en kinderen van het slachtoffer, toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/344785-21
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1988 te Land onbekend
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught
raadsman mr. T.J.F. wassenaar, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte op 25 december 2021 in [plaats] [slachtoffer] heeft vermoord

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 25 december 2021 heeft gedood door meerdere keren in het lichaam te steken. Verdachte heeft deze gedragingen bekend. Uit het dossier komen geen aanwijzingen naar voren waaruit blijkt dat er een plan was gemaakt, waardoor niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van moord. De officier van justitie acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen
van de ten laste gelegde moord nu er aan de zijde van verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Hiervoor komen onvoldoende feiten en omstandigheden uit het dossier naar voren. Met betrekking tot de ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De aanleiding tot het ten laste gelegde
Verdachte had gedurende een aantal maanden een relatie met [vrouw van slachtoffer] (hierna [vrouw van slachtoffer] ), de vrouw van [slachtoffer] , welke relatie was geëindigd. In de late avond van 24 december 2021 zoekt verdachte via onder andere WhatsApp contact met [vrouw van slachtoffer] om haar te ontmoeten. Ondanks dat zij aangeeft dit niet te willen, gaat verdachte naar haar woning toe. Daar aangekomen, net na middernacht, belt hij meerdere keren aan. Als er niemand open doet, gaat hij terug naar de auto en rookt daar een sigaretje. Dan stapt verdachte weer uit en belt weer aan. [slachtoffer] loopt naar beneden en opent de deur.
Bewijs van de doodslag van [slachtoffer]
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Wanneer [slachtoffer] de deur van zijn woning te [plaats] heeft geopend, ontstaat er in de vroege nacht van 25 december 2021 voor in de hal, een vechtpartij tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] meermalen heeft gestoken. Volgens verdachte was dat met een schroevendraaier. Op grond van het NFI-rapport komt de rechtbank echter tot het oordeel dat verdachte meermalen met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, heeft gestoken. Vijf steken aan de linkerzijde van de borst van [slachtoffer] . Met een van die steken wordt het hart geraakt. Door dat laatste steekletsel is [slachtoffer] overleden. De andere verwondingen kunnen enigermate aan de snelheid van het overlijden hebben bijgedragen.
Op grond hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 25 december 2021 te [plaats] om het leven heeft gebracht door met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, te steken.
Opzet op de dood
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte naar de woning van [slachtoffer] ging met het doel om hem van het leven te beroven. Voorbedachte raad kan dan ook niet worden bewezen.
Evenmin staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte de dood van [slachtoffer] heeft gewild. Van ‘vol’ opzet is dan ook geen sprake.
Wel is er duidelijk sprake van voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] door hem met een scherp voorwerp te steken. Daarvoor is vereist dat er sprake is van een gedraging die in de gegeven omstandigheden de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid in het leven roept van een bepaald gevolg; in dit geval de dood. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake wanneer met een scherp voorwerp wordt gestoken in de borst op de plek waar zich het hart bevindt. Ongeacht of je dat als verdachte in aanvang wel of niet had gewild. Door dat herhaaldelijk te doen, neem je die kans ook op de koop toe.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 december 2021 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met een scherprandig voorwerp (zoals een mes), in diens borst en/of hart en/of buik en/of (boven)armen te steken, waardoor die [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Het slachtoffer heeft schreeuwend met een hamer uitgehaald naar verdachte en hem vastgepakt om hem de woning in te trekken. Er ontstond een worsteling tussen het slachtoffer en verdachte waarbij verdachte zichzelf heeft verdedigd door het slachtoffer te steken. Deze verklaring wordt ondersteund door [vrouw van slachtoffer] , [verbalisant] , [getuige 1] en [getuige 2] . Op basis van de videoreconstructie kan worden geconcludeerd dat de verklaring van verdachte past bij de rest van het dossier. De verdediging wijst hiervoor naar de aangetroffen bloedsporen en de steekletsels bij het slachtoffer. Voorts wijst de verdediging naar het rapport van het Pieter Baan Centrum. Hierin wordt verdachte omschreven als een niet primair agressieve man, wat past bij het scenario van verdachte. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat ook indien verdachte een scherpranding voorwerp (zoals een mes) zou hebben meegenomen dit een beroep op noodweerexces niet uitsluit. Verdachte heeft zich noodzakelijkerwijs moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer verdachte heeft aangevallen met een hamer. De officier van justitie weegt hierin mee dat verdachte pas op een voor hem opportuun moment heeft verklaard over de hamer. Verdachte had geen, althans nauwelijks, letsel en zijn DNA zat niet op de hamer. De vriend van verdachte heeft op geen enkel moment over de hameraanval verklaard. Uit de verklaringen van [vrouw van slachtoffer] en verdachte zelf blijkt dat verdachte eerst met het slachtoffer heeft gepraat. Dit is anders dan verdachte tijdens de videoreconstructie doet voorkomen. Het verhaal van de schroevendraaier, namelijk dat hij deze altijd bij zich heeft voor autoproblemen, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Uit forensisch onderzoek is daarnaast gebleken dat er is gestoken met een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Ten slotte merkt de officier van justitie op dat verdachte niet consistent verklaart over het vastpakken door het slachtoffer. Het beroep op noodweer(exces) dient dan ook te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens hem deed [slachtoffer] nadat verdachte voor de tweede keer had aangebeld, direct de deur open en haalde uit met een hamer die hij in zijn hand had. Verdachte ging in de beweging mee naar achter, maar werd geraakt op zijn lip. Door die aanval raakte verdachte helemaal in paniek, pakte hij een schroevendraaier uit de achterzak van zijn broek en stak hij [slachtoffer] meermalen met die schroevendraaier. Hij heeft met alle kracht geslagen, want [slachtoffer] liet niet los. Bij de laatste steek liet hij los en kon verdachte wegrennen. De schroevendraaier zou verdachte altijd bij zich hebben om in geval van een lekke band de wieldoppen van zijn auto te kunnen verwijderen.
Tijdens de videoreconstructie die op verzoek van verdachte is gehouden, doet verdachte voor dat hij direct na de eerste uithaal/klap door [slachtoffer] heeft gestoken.
In geval van een beroep op noodweer(exces) moet de rechtbank beoordelen welke betekenis toekomt aan de inhoud en indringendheid van de door of namens verdachte aangevoerde argumenten. Bij de beoordeling daarvan kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, maar de last tot het aannemelijk maken mag niet uitsluitend bij verdachte worden gelegd.
Het door verdachte gevoerde verweer dat er sprake is van noodweerexces, heeft als uitgangspunt de verklaringen van verdachte. Ook de videoreconstructie is als zodanig te beschouwen. Dat is immers niets anders dan een door verdachte uitgebeelde verklaring van wat er gebeurd zou zijn. De rechtbank zal hierna ingaan op de inhoud en de wijze waarop die verklaringen zijn afgelegd, de consistentie daarvan en op de feiten en omstandigheden uit het dossier.
De door verdachte afgelegde verklaringen
Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het gebeuren.
Tijdens het eerste verhoor op 25 december 2021 ontkent verdachte de bewuste avond weg te zijn geweest. Hij is toen niet in [plaats] geweest.
Tijdens zijn tweede verhoor op 27 december 2021, waarbij zijn raadsman aanwezig was, bekent verdachte in [plaats] te zijn geweest. Nadat [slachtoffer] open had gedaan, had hij gevraagd of hij [vrouw van slachtoffer] kon spreken. [slachtoffer] ging even naar binnen en wilde verdachte vervolgens met zijn vuist slaan. Verdachte was toen snel weggegaan. Hij heeft niets te maken met de dood van [slachtoffer] . Hij had niet gevochten. Hij had geen letsel.
Op 28 december, tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris, zegt verdachte de waarheid te hebben gesproken bij de politie en daaraan niets te willen toevoegen. De huidige raadsman van verdachte heeft toen, na ontvangst van het raadkamerdossier, een noodweerscenario naar voren gebracht waarin door hem wordt gesteld dat [slachtoffer] een hamer in zijn hand zou hebben gehad en daarmee zou hebben geslagen. Daarop zou door verdachte zijn gereageerd.
Pas na dit verhoor komt verdachte in zijn verhoor van 3 januari 2022 met de verklaring zoals hiervoor in aanvang weergegeven, die in de lijn ligt van het noodweerscenario dat de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht. Tijdens de videoreconstructie geeft verdachte aan dat [slachtoffer] hem zelfs meerdere keren zou hebben aangevallen.
De door verdachte afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook wisselend en geenszins consistent.
Uit het procesdossier blijkende feiten en omstandigheden
* Volgens verdachte heeft [vrouw van slachtoffer] die nacht met hem contact gezocht.
Uit de weergave van de app-gesprekken blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte degene is die contact zoekt. Hij wilde langs komen. Zij wilde dat niet.
* Verdachte verklaart dat toen [slachtoffer] hem in de deuropening vastpakte, [slachtoffer] hem naar binnen wilde trekken.
Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de verklaring van [getuige 2] dat volgens zeggen van verdachte deze naar binnen wilde, maar dat [slachtoffer] hem niet binnen liet en dat ze ruzie hadden gemaakt. Uit de verklaring van [vrouw van slachtoffer] leidt de rechtbank ook af dat verdachte er op bleef aandringen dat hij met haar wilde spreken. Zij hoort hem dat twee keer zeggen en ook dat [slachtoffer] zegt dat hij weg moet gaan en dat ze verdachte hoort zeggen “motherfucker”. De rechtbank acht het, gelet op wat eraan vooraf is gegaan, ook veel waarschijnlijker dat verdachte naar binnen wilde en dat [slachtoffer] dat juist wilde voorkomen. Door aan te blijven dringen om naar binnen te mogen, heeft verdachte zelf een situatie gecreëerd die kon uitmonden in een handgemeen.
* Verdachte zou volgens zijn verklaring ter zitting de tweede keer maar kort hebben aangebeld. [slachtoffer] zou toen, zo kan worden opgemaakt uit zijn weergave tijdens de videoreconstructie, direct de deur hebben open gedaan en direct hebben uitgehaald met de hamer.
Deze gang van zaken past naar het oordeel van de rechtbank niet bij wat verdachte zelf eerder heeft verklaard namelijk dat er door hem, nadat de deur was open gedaan, is gevraagd of hij [vrouw van slachtoffer] kon spreken. Dat er een gesprek heeft plaatsgevonden blijkt ook uit de verklaring van [vrouw van slachtoffer] over wat zij hoorde dat er gezegd werd.
In de weergave van verdachte zou het bovendien zo zijn dat [slachtoffer] min of meer achter de deur heeft staan wachten, om direct open te doen toen verdachte aanbelde. Dat acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Niet alleen op grond van de verklaring van [vrouw van slachtoffer] dat [slachtoffer] pas na de tweede keer aanbellen naar beneden ging, maar ook omdat er voor [slachtoffer] geen reden was om te verwachten dat verdachte een tweede keer zou aanbellen.
Al deze omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank niet op een directe aanval door [slachtoffer] toen de deur werd geopend.
* Verdachte verklaart pas in zijn derde verhoor dat hij met een hamer is geslagen. In zijn tweede verhoor verklaart hij alleen dat er geslagen is.
Dit laatste past naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van [getuige 2] dat verdachte, toen hij terug kwam in de auto, heeft verklaard dat er geslagen was, maar dat hij niet heeft gezegd dat er met een voorwerp was geslagen. Het komt de rechtbank voor dat wanneer er zou zijn geslagen met een hamer zo groot als uit het dossier blijkt, dit wel een aspect zou zijn geweest om te vertellen tegen [getuige 2] .
* Verdachte heeft verklaard met een schroevendraaier te hebben gestoken.
Echter de deskundige van het NFI komt tot de bevinding dat het zeer veel waarschijnlijker is dat er is gestoken met één of meer scherprandige voorwerpen, zoals een mes, dan met een al dan niet platte maar in ieder geval scherpe schroevendraaier. De rechtbank acht het ook ongeloofwaardig dat je vanwege een lekke band die je maanden geleden hebt gehad, steeds bij het weggaan een schroevendraaier bij je steekt, in plaats van die gewoon blijvend in je auto te leggen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, is gestoken en dat verdachte in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de door verdachte afgelegde verklaringen ongeloofwaardig. Het door hem geschetste scenario past ook niet in de door de rechtbank hiervoor weergeven feiten en omstandigheden, waaruit een andere gang van zaken naar voren komt. Niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] met een hamer verdachte heeft geslagen. Het is zeer wel mogelijk dat [slachtoffer] de hamer pas heeft gepakt nadat verdachte hem had gestoken. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich moest verdedigen en dus ook niet van noodweerexces. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze contact opneemt met de weduwe en de kinderen van [slachtoffer] , met vervangende hechtenis van één maand voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden vervangende hechtenis. De officier van justitie heeft tevens verzocht de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te gelasten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, nu is verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer] gegaan waar hij woonde met zijn vrouw [vrouw van slachtoffer] en hun twee kinderen [kind van slachtoffer 1] en [kind van slachtoffer 2] . Verdachte zocht op de bewuste avond telefonisch contact met [vrouw van slachtoffer] , met wie hij een relatie had gehad. Verdachte wilde [vrouw van slachtoffer] zien, maar zij had aangegeven dat verdachte die avond niet welkom was. Toch ging verdachte naar de woning en belde hij meermaals op verschillende momenten bij de woning aan. [slachtoffer] opende de deur waarna een schermutseling ontstond. Verdachte heeft hierbij zes steekletsels toegebracht waardoor hij een abrupt einde heeft gemaakt aan het leven van [slachtoffer] .
Verdachte heeft hierdoor het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, van [slachtoffer] ontnomen en heeft hierdoor een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die [slachtoffer] lief had. Het leven van de nabestaanden zal sinds die nacht van 25 december 2021 nooit meer hetzelfde zijn. Namens [vrouw van slachtoffer] , [kind van slachtoffer 1] en [kind van slachtoffer 2] en door de zus van [slachtoffer] is tijdens de zitting de impact van het overlijden van [slachtoffer] indringend verwoord.
De zus van [slachtoffer] gaf aan zij een gezin waren van vijf personen. Haar oudere broer, vader en moeder zijn in de afgelopen jaren overleden. Dit was telkens een natuurlijke dood waar ze vrede mee kan hebben. Met het overlijden van haar jongste broer – [slachtoffer] – kan ze geen vrede hebben nu zijn overlijden een gevolg is van een laffe daad. Het slachtoffer werd door heel veel mensen geliefd. Hij stond altijd klaar om anderen te helpen. Ook zijn kinderen die hem nog steeds heel hard nodig hebben zullen hem de rest van hun leven moeten missen.
[vrouw van slachtoffer] gaf aan dat haar man een lieve, zorgzame, vrolijke man was die voor iedereen klaar stond. In het gezin was hij de spil om wie alles draaide. Door zijn gewelddadige overlijden is niet alleen zijn leven beëindigd, maar is ook het leven van [vrouw van slachtoffer] en haar kinderen kapot gemaakt. Ze draagt nu alleen de zorg voor de kinderen waardoor ze niet toekomt aan haar eigen verdriet. De stress uit zich inmiddels ook lichamelijk. De kerstperiode was altijd een fijn tijd met lichtjes, versieren, feest, rust en vrede. Dat is nu voor altijd zwart en donker voor haar terwijl de wereld om haar heen doorgaat. De 10 jaar met het slachtoffer waren de beste jaren van haar leven en dat is nu voorgoed voorbij.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad en zich uitsluitend als slachtoffer heeft opgesteld.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit of een ander geweldsfeit met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportages van [psychiater 1] en [psycholoog] . Uit deze rapportages komt naar voren dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid. Omdat er geen goed zicht op de diagnostiek en doorwerking is gekomen en verdachte zich beroept op noodweer, kan een passend interventieadvies niet gegeven worden. De deskundigen hebben in overweging te geven om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Naar aanleiding hiervan is verdachte onderzocht bij het PBC. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het PBC van 7 februari 2023 dat is opgesteld door [psychiater 2] en [GZ-psycholoog] . De deskundigen zien bij verdachte geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek in engere zin, zoals een angst-, stemmings- of psychiatrische stoornis. Evenmin worden er aanwijzingen gezien voor een ontwikkelingsstoornis als ADHD of autisme. Wel is er sprake van een licht verstandelijke beperking. Deze diagnose wordt gesteld op basis van een vanaf zijn geboorte vertraagd verlopen ontwikkeling, de gemeten intelligentie en beperkingen in het adaptief functioneren.
Verdachte lijdt weliswaar aan een verstandelijke beperking – licht van ernst – wat hem maakt tot een emotioneel en sociaal wat beperkte man, met name op het gebied van inzicht en overzicht, maar dit heeft nooit geleid tot grote problemen in het functioneren. Ook zijn er geen aanwijzingen voor bijkomende psychopathologie op het gebied van de impulsbeheersing en de agressieregulatie. Hoe verdachte is gekomen tot het ten laste gelegde waarbij hij ernstig agressief is geworden, laat zich naar de mening van de deskundigen niet (deels) verklaren vanuit de geconstateerde psychopathologie. Zij onthouden zich dan ook van een advies over de mate van toerekenbaarheid van verdachte. Er kan ook geen uitspraak worden gedaan over een pathologisch gedreven recidiverisico. De deskundigen zien dan ook geen noodzaak om verdachte te behandelen om de kans op recidive te verminderen.
Gevangenisstraf
Vanwege de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Vrijheidsbeperkende maatregel
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank geen vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een contactverbod met de weduwe en kinderen van [slachtoffer] voor een periode van vijf jaar, opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens deze personen, nu hiervan in de afgelopen 16 maanden ook geen sprake is geweest.

7.De benadeelde partijen

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben via hun raadsman mr. F.J.M. Hamers een vordering als benadeelde partij ingediend. De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenis van
25 december 2021 een enorme impact heeft gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet heeft geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun man, vader en broer tot uitdrukking kan brengen.
De rechtbank zal eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
7.1
Juridisch kader
Materiële schade
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces. De schadeposten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding aan een nabestaande zijn schade door het wegvallen van inkomen van degene die is overleden, de kosten van lijkbezorging, bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade), shockschade en de schade die als erfgenaam kan worden gevraagd.
Artikel 6:108, tweede lid, van het BW bepaalt dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft betaald.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201 en HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden
vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
7.2
De vordering van [vrouw van slachtoffer]
De benadeelde partij [vrouw van slachtoffer] , de weduwe van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 447.162,34 waarvan € 382.162,34 aan materiële schade, € 60.000,- aan immateriële schade (shockschade en affectieschade) en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële kosten
Gederfd levensonderhoud
De omvang van het gederfde levensonderhoud is berekend door rekenkundig adviesbureau Laumen Expertise en gemotiveerd onderbouwd in een rapport. Er is bij de berekening gebruik gemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en er is steeds uitgegaan van minimumbedragen. De verdediging heeft de vordering niet betwist. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de berekeningen in het rapport. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor deze materiële schade ter hoogte van € 372.294,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Haarwerk
Door de benadeelde is € 300,- gevorderd voor een haarwerk. Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat deze kosten in voldoende verband staan met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de benadeelde partij voor deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Eigen risico zorgverzekering
Er is een bedrag van € 750, - gevorderd in verband met het eigen risico van de zorgverzekering over 2022 en 2023. Voor 2022 is hierin een bedrag van € 155,39 begrepen in verband met het haarwerk. Nu het causaal verband voor het haarwerk onvoldoende vast staat, geldt dat uiteraard ook voor het daarmee verband houdende bedrag aan eigen risico. Voor het eigen risico over 2023 ontbreekt een onderbouwing. Dit betekent dat alleen het eigen risico over 2022 tot een bedrag van (€ 375,- minus € 155,39 =) € 219,61 voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze kosten niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verhuiskosten
Door de benadeelde is in totaal € 5.597,08 gevorderd aan verhuiskosten. Deze kosten zijn onderverdeeld in verschillende posten, te weten verbouwspullen (€ 1.076,56), keukenapparatuur en vloer (€ 4.503,02) en inschrijfgeld voor huurwoning (€ 17,50). Uit de producties die hiervoor zijn overgelegd leidt de rechtbank af dat er een bedrag van € 389,- voor een droger is betaald. Voorts is er een bedrag van € 109,- betaald aan Coolblue. Niet duidelijk is geworden waar dit laatste bedrag op ziet. Ook ter zitting kon dit niet worden verduidelijkt. Ten slotte is er bij de uitgaven een bedrag van € 12,13 mee berekend aan verschillende versnaperingen. Deze kosten tot een totaal van € 510,13, zal de rechtbank afwijzen. Niet kan worden vastgesteld dat deze kosten in voldoende verband staan met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De overige verhuiskosten staan wel in voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De verhuiskosten zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 5.086,95.
Overige materiële kosten
De benadeelde partij vordert daarnaast de volgende bedragen: de kosten van het expertiserapport (€ 1.815,-), medische verschotten (€ 125,-), medicatie (€ 17,44), hulpverlening (€ 456,-) en reiskosten (€ 129,82) en kosten lijkbezorging (€ 450,00).
Deze kosten – van in totaal € 2.993,26 – staan in voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zullen derhalve worden toegewezen.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partij heeft gezien hoe haar echtgenoot er aan toe was kort nadat hij door verdachte meerdere keren was gestoken en overleed. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht. Uit de namens de benadeelde partij verstrekte medische gegevens blijkt dat zij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is. Zij is hiervoor met EMDR-therapie behandeld en staat momenteel op de wachtlijst voor een vervolgbehandeling binnen de specialistische GGZ.
De rechtbank leidt uit het verslag van de huisarts en psycholoog af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van het feit en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. De hoogte van de geleden shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 30.000,- toewijsbaar. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu dit niet is onderbouwd. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.3
De vordering van [kind van slachtoffer 1]
De benadeelde partij [kind van slachtoffer 1] , zoon van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 110.850,- waarvan € 25.850,- aan materiële schade en € 80.000,- aan immateriële schade (shockschade, affectieschade en schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze) en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden
Materiële kosten
Gederfd levensonderhoud
De omvang van het gederfde levensonderhoud is berekend door rekenkundig adviesbureau Laumen Expertise en gemotiveerd onderbouwd in een rapport. Er is bij de berekening gebruik gemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en er is steeds uitgegaan van minimumbedragen. De verdediging heeft de vordering niet betwist. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de berekeningen in het rapport. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de materiële schade ter hoogte van € 25.850,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, de minderjarige zoon van [slachtoffer] , tot de kring van gerechtigden behoort. Het gevorderde bedrag van € 20.000,- is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partij heeft gezien hoe zijn vader er aan toe was kort nadat hij door verdachte meerdere keren was gestoken en overleed. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok teweeggebracht. Te meer nu de benadeelde partij pas vijf jaar oud was toen het feit gebeurde. Uit de namens de benadeelde partij verstrekte medische gegevens blijkt dat de benadeelde partij kenmerken van een posttraumatische stressstoornis vertoont. Er is sprake van een gedragsverandering. Er wordt gezocht naar passende hulp, maar dit is tot op heden niet gelukt. De rechtbank leidt uit het verslag van de huisarts af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van het feit en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de benadeelde partij shockschade heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. De hoogte van de geleden shockschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 30.000,- toewijsbaar.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gezien de verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen, worden vastgesteld dat er in zijn algemeenheid sprake is van een mogelijkheid dat het wegvallen van een vaderfiguur gevolgen heeft voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind. En dus ook dat daardoor schade kan ontstaan. Dat is echter onvoldoende om op basis daarvan aan elk kind dat een vader verliest in een situatie als deze, een min of meer vaststaand bedrag toe te kennen voor toekomstige schade.
Er dient geoordeeld te worden op basis van de persoon van elk kind afzonderlijk. Hoe de schade voor de zoon zich zal ontwikkelen kan de rechtbank op basis van hetgeen nu is aangevoerd niet vaststellen. Dat er op dit moment al schade is, staat echter wel vast. De rechtbank zal die schade schatten. Zij stelt de schade vast op een bedrag van € 10.000,-. Verdere behandeling van het overige deel levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Voorts heeft de benadeelde verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu dit niet is onderbouwd. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.4
De vordering van [kind van slachtoffer 2]
De benadeelde partij [kind van slachtoffer 2] , dochter van [slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 89.977,- waarvan € 34.977,- aan materiële schade en € 50.000,- aan immateriële schade (affectieschade en schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze) en € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden
Materiële kosten
Gederfd levensonderhoud
De omvang van het gederfde levensonderhoud is berekend door rekenkundig adviesbureau Laumen Expertise en gemotiveerd onderbouwd in een rapport. Er is bij de berekening gebruik gemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en er is steeds uitgegaan van minimum bedragen. De verdediging heeft de vordering net betwist. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de berekeningen in het rapport. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor de materiële schade ter hoogte van € 34.977,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, de minderjarige dochter van [slachtoffer] , tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gezien de verwijzingen naar wetenschappelijke artikelen, worden vastgesteld dat er in zijn algemeenheid sprake is van een mogelijkheid dat het wegvallen van een vaderfiguur gevolgen heeft voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind. En dus ook dat daardoor schade kan ontstaan. Dat is echter onvoldoende om op basis daarvan aan elk kind dat een vader verliest in een situatie als deze, een min of meer vaststaand bedrag voor toekomstige schade toe te kennen.
Er dient geoordeeld te worden op basis van de persoon van elk kind afzonderlijk. Hoe de schade voor de dochter zich zal ontwikkelen kan de rechtbank op basis van hetgeen nu is aangevoerd niet vaststellen. Dat er op dit moment al schade is, staat echter wel vast. De rechtbank zal die schade schatten. Zij stelt de schade vast op een bedrag van € 10.000,-. Verdere behandeling van het overige deel levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Voorts heeft de benadeelde verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu dit niet is onderbouwd. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.5
De vordering van [zus van slachtoffer]
De benadeelde partij [zus van slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 23.527,31,- aan materiële schade en € 1.000,- aan nader te onderbouwen schade. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Kosten van lijkbezorging
Door de benadeelde is in totaal € 7.746,81 gevorderd aan kosten van lijkbezorging. De gestelde schade bestaat uit meerdere posten, te weten uitvaartkosten (€ 5.250,-), kosten grafsteen (€ 2.410,68) en reiskosten (€ 86,13). De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en komen op grond van artikel 6:108 van het BW voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen.
Overige reis- en paarkeerkosten
Door de benadeelde is in totaal € 188,09 gevorderd aan andere reiskosten in verband met het overlijden van haar broer. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen.
Geldlening
Door de benadeelde is in totaal € 15.592,41 gevorderd voor een lening. De benadeelde heeft dit bedrag aan de overledene geleend. Door toedoen van verdachte is overledene niet in staat om zijn verplichting tot terugbetaling na te komen. Deze kosten zal de rechtbank afwijzen. Deze kosten staan niet in voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte.
Nader te onderbouwen schade
Voorts heeft de benadeelde verzocht om vergoeding van toekomstige schade, te weten een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren, nu dit niet is onderbouwd. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.6
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal bij alle toegekende vorderingen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verder zal over alle toegekende bedragen voor immateriële schadevergoeding en de vergoeding voor inkomstenderving de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, te weten 25 december 2021. Voor de overige posten van materiële schadevergoeding zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de factuurdatum. Wanneer de schade van een kostenpost op verschillende data is geleden, zal de rechtbank bij wijze van moderatie de wettelijke rente toewijzen vanaf een datum die (ongeveer) in het midden van de periode is gelegen. De ingangsdata zullen in het dictum worden gespecificeerd.
7.7
Spaarrekening met BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de aan de minderjarige kinderen te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van ieder van hen te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken tot hij of zij 18 jaar is.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 580 EUR (Omschrijving: G2413136);
* Telefoontoestel (Omschrijving: G2412483, LG)
* Personenauto [nummer] (Omschrijving: PL2100-2021284915-G1883855);
Benadeelde partijen
[vrouw van slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
  • wijst de vordering inzake materiële kosten af voor een bedrag van € 510,13;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [vrouw van slachtoffer] , € 430.593,82 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen ingangsdata tot aan de dag der voldoening;
  • bepaalt dat bij niet betaling
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
  • 25 december 2021 over een bedrag van € 372.294,- ter zake van verlies aan inkomen;
  • 13 januari 2022 over een bedrag van € 17,44 ter zake van medicatie;
  • 19 maart 2022 over een bedrag van € 450,- ter zake van kosten van lijkbezorging;
  • 30 mei 2022 over een bedrag van € 1.815,- ter zake van expertisekosten;
  • 1 juli 2022 over een bedrag van € 5.086,95 ter zake van verhuiskosten;
  • 19 december 2022 over een bedrag van € 125,- ter zake van medische verschotten;
  • 31 december 2022 over een bedrag van € 219,61 ter zake van eigen risico zorgkosten 2022;
  • 26 april 2023 over een bedrag van € 129,82 ter zake van reiskosten;
  • 1 mei 2023 over een bedrag van € 456,- ter zake van hulpverlening;
en de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 december 2021;
[kind van slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [kind van slachtoffer 1] , € 85.850,- te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
  • bepaalt dat bij niet betaling
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 60.000,- zal worden gestort op een ten behoeve van [kind van slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2016) te openen
spaarrekening met een BEM-clausule;
[kind van slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [kind van slachtoffer 2] , € 64.977,-, te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
  • bepaalt dat bij niet betaling
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding van € 30.000,- zal worden gestort op een ten behoeve van [kind van slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 2020) te openen
spaarrekening met een BEM-clausule;
[zus van slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [zus van slachtoffer] , € 7.934,90 te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen ingangsdata tot aan de dag der voldoening;
  • bepaalt dat bij niet betaling
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
  • 25 december 2021 over een bedrag van € 5.250,- ter zake van kosten van uitvaart;
  • 2 januari 2022 over een bedrag van € 86,13 ter zake van reiskosten;
  • 15 maart 2022 over een bedrag van € 188,09 ter zake van reiskosten;
  • 31 maart 2023 over een bedrag van € 2.410,68 ter zake van kosten van grafsteen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
Mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.