Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank van 21 november 2022, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had betaald. In het verzet stelde de opposante dat zij geen correct geformuleerde griffierechtnota had ontvangen en dat zij niet de gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de griffierechtnota en betalingsherinnering terecht naar de gemachtigde van de opposante waren verzonden en dat de rechtbank niet verplicht was om de opposante of haar gemachtigde opnieuw te wijzen op het niet betalen van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat de opposante in verzuim was en dat het verzet ongegrond was. Daarnaast had de opposante verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn met ongeveer elf maanden was overschreden, maar wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het verzoek niet in het belang van de opposante was, maar in het belang van de gemachtigde. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.