ECLI:NL:RBROT:2024:2170

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/661 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, maar dit beroep werd op 21 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig was betaald. De opposante heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij verzocht om gehoord te worden. Tijdens de zitting op 19 december 2023 was de opposante vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de griffierechtnota en betalingsherinnering correct naar de gemachtigde van de opposante zijn verzonden. De rechtbank oordeelt dat de opposante niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht, omdat de griffierechtnota niet op de juiste wijze was geadresseerd. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er voldoende gelegenheid tot verzuimherstel is geboden, en dat de opposante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om het griffierecht te betalen.

De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de schadevergoeding niet ten goede zou komen aan de opposante, maar aan de gemachtigde. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/661 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 op het verzet van

[naam opposante], te [plaatsnaam], opposante

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 november 2022 in het geding tussen
opposante,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam van 30 december 2021beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 november 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 19 december 2023 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet binnen de gestelde termijn volledig heeft betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat zij geen correct geformuleerde griffierechtnota heeft ontvangen en dat aan haar nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden tot verzuimherstel. Daarnaast is de griffierechtnota ten onrechte op naam van de gemachtigde van opposante gezet in plaats van op naam van opposante. Ook bevat de griffierechtnota niet het juiste kenmerk, te weten het adres van de opposante. Hierbij verwijst opposante naar diverse voorbeelden uit de praktijk en uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven. Opposante heeft verder verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 10 februari 2022 een griffierechtnota aan de gemachtigde van opposante is gezonden. Op 11 maart 2022 is een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposante verzonden, met de aanmaning om het verschuldigde griffierecht van € 365,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. Bij brief van 16 maart 2022 heeft opposante een beroep gedaan op betalingsonmacht terzake het (nog verschuldigde deel van het) griffierecht. De rechtbank heeft bij brief van 25 maart 2022 aan de gemachtigde van opposante verzocht om het beroep op de vrijstelling van griffierecht te onderbouwen met financiële gegevens van zijn cliënte. Dit heeft hij niet gedaan. Het verzoek is daarom bij aangetekende brief van 3 mei 2022 afgewezen met daarbij het verzoek het ontbrekende bedrag aan griffierecht binnen twee weken alsnog te voldoen. Het vermelde bedrag is niet binnen die termijn van veertien dagen bijgeschreven of ter griffie gestort.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposante terzake niet in verzuim is geweest.
5.1.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering terecht naar de gemachtigde zijn verzonden. Als een belanghebbende een gemachtigde aanstelt om zijn procedurele belangen te behartigen, worden alle stukken die op de desbetreffende procedure zien, naar de gemachtigde verzonden. Het standpunt dat deze brieven naar belanghebbende/opposante verzonden hadden moeten worden of gericht aan belanghebbende/opposante per adres van de gemachtigde, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Dat, zoals de gemachtigde van opposante heeft aangevoerd, de griffierechtnota en de betalingsherinnering – volgens hem ten onrechte – zijn gericht aan D.A.N. Bartels en niet aan [naam bedrijf] doet hieraan niet af. De brieven hebben gemachtigde kennelijk bereikt, getuige de inhoudelijke opmerkingen. De gemachtigde van opposante treedt in zoverre alleen op als correspondentieadres en de adressering heeft geen verdere juridische gevolgen, nog daargelaten dat het (door de rechtbank) gebruikte postbusadres (ook) dat van [naam bedrijf] is. [1]
5.2.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat op zowel de griffierechtnota als de betalingsherinnering onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de zaak (ROT 22/00661) en de naam van opposante en verweerder staan. Onder “Uw kenmerk” staat daarnaast vermeld: [adres]. Verder is vermeld dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, dat het griffierecht in deze zaak € 365,- bedraagt en dat dit uiterlijk binnen vier weken na de datum op die nota moet zijn bijgeschreven op het daarbij vermelde rekeningnummer. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposante beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van gemachtigde, die namens opposante het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposante alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde, die over deze informatie beschikt, dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze te volgen.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat er met de betalingsherinnering van 11 maart 2022 en de brief van 3 mei 2022 een mogelijkheid tot verzuimherstel is geboden. Nu de gemachtigde van opposante een deel van het griffierecht heeft betaald is het aannemelijk dat de nota, de herinnering en/of de brief hem heeft bereikt. De rechtbank is niet gehouden, nadat een herinnering voor het uitstaande bedrag aan griffierecht wordt verzonden, belanghebbende of zijn gemachtigde erop te wijzen dat niet aan de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht was voldaan en daartoe alsnog gelegenheid te bieden. [2]
6. Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
7. Opposante heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft gestuurd.
7.1.
In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [3] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
7.2.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met afgerond elf maanden is overschreden. Van deze overschrijding wordt afgerond drie maanden toegerekend aan de bezwaarfase en afgerond acht maanden aan de beroepsfase. Opposante heeft in beginsel recht op schadevergoeding, namelijk voor zover de overschrijding van de redelijke termijn het gevolg is van de procedure voor de rechtbank. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposante verondersteld.
7.3.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposante afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposante ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposante wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposante is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor de B.V. van gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposante. [4] Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de griffier aan het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak de opdracht heeft gegeven om het deels betaalde griffierecht terug te storten. Dit doet niet af aan wat hiervoor is overwogen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hof Den Haag 24 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2421.
2.Hof Amsterdam 22 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3723.
3.Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.
4.Hof Den Haag 25 oktober 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2220.