Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De opposante had eerder beroep ingesteld tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar, maar dit beroep werd op 21 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig was betaald. De opposante heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij verzocht om gehoord te worden. Tijdens de zitting op 19 december 2023 was de opposante vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de griffierechtnota en betalingsherinnering correct naar de gemachtigde van de opposante zijn verzonden. De rechtbank oordeelt dat de opposante niet in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht, omdat de griffierechtnota niet op de juiste wijze was geadresseerd. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er voldoende gelegenheid tot verzuimherstel is geboden, en dat de opposante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om het griffierecht te betalen.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de schadevergoeding niet ten goede zou komen aan de opposante, maar aan de gemachtigde. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.