In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 november 2022, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht van € 50,-. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, heeft verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 30 januari 2024, waarbij de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente, niet aanwezig was.
De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak zonder zitting is gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de opposant het griffierecht niet tijdig had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De opposant voerde aan dat hij geen correct geformuleerde griffierechtnota had ontvangen en dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van zijn gemachtigde was gezet. De rechtbank oordeelde echter dat de griffierechtnota en betalingsherinnering terecht naar de gemachtigde waren verzonden en dat de opposant zelf verantwoordelijk was voor de betaling van het griffierecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering van 8 april 2022 een mogelijkheid tot verzuimherstel bood, maar dat de opposant niet tijdig heeft gereageerd. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de compensatie niet ten goede zou komen aan de opposant, maar aan de gemachtigde. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.