ECLI:NL:RBROT:2024:2054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
ROT 22/1158 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 30 november 2022, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht van € 50,-. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, heeft verzet ingesteld en verzocht om gehoord te worden. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 30 januari 2024, waarbij de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente, niet aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak zonder zitting is gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de opposant het griffierecht niet tijdig had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De opposant voerde aan dat hij geen correct geformuleerde griffierechtnota had ontvangen en dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van zijn gemachtigde was gezet. De rechtbank oordeelde echter dat de griffierechtnota en betalingsherinnering terecht naar de gemachtigde waren verzonden en dat de opposant zelf verantwoordelijk was voor de betaling van het griffierecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betalingsherinnering van 8 april 2022 een mogelijkheid tot verzuimherstel bood, maar dat de opposant niet tijdig heeft gereageerd. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de compensatie niet ten goede zou komen aan de opposant, maar aan de gemachtigde. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1158 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 op het verzet van

[naam opposant] , uit [plaats] , opposant

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 november 2022 in het geding tussen
opposant,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] , verweerder.

Procesverloop

Opposant heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] van 16 maart 2022 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 30 november 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant het verschuldigde griffierecht van € 50,- niet tijdig heeft betaald.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat hij geen correct geformuleerde griffierechtnota heeft ontvangen en dat aan hem nooit op de wettelijk voorgeschreven wijze de mogelijkheid is geboden tot verzuimherstel. Daarnaast is de griffierechtnota ten onrechte op naam van de gemachtigde van opposant gezet in plaats van op naam van opposant. Ook bevat de griffierechtnota niet het juiste kenmerk, te weten het adres van de opposant. Het griffierecht is uiteindelijk op 9 mei 2022 betaald, wat binnen de termijn van de herinneringsnota valt vanwege de feestdagen in die periode. Het is ook mogelijk dat de betaling te laat heeft plaatsgevonden vanwege een storing bij ING. Opposant heeft verder verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank stelt vast dat met dagtekening 10 maart 2022 een griffierechtnota aan de gemachtigde van opposant is gezonden. Op 8 april 2022 is een aangetekende betalingsherinnering naar de gemachtigde van opposant verzonden, met de aanmaning om het verschuldigde griffierecht van € 50,- binnen vier weken te voldoen. Verder is vermeld dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het griffierecht niet op tijd wordt betaald. Bij brief van 12 april 2022 heeft opposant een beroep gedaan op betalingsonmacht terzake het (nog verschuldigde deel van het) griffierecht. De rechtbank heeft bij brief van 29 april 2022 aan de gemachtigde van opposant verzocht om het beroep op de vrijstelling van griffierecht te onderbouwen met financiële gegevens van zijn cliënt. Dit heeft hij niet gedaan. Het bedrag van € 50,- is vervolgens op 9 mei 2022 en daarmee niet binnen de termijn van veertien dagen bijgeschreven of ter griffie gestort.
5. Beoordeeld moet worden of aan het niet tijdig betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat opposant terzake niet in verzuim is geweest.
5.1.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering terecht naar de gemachtigde zijn verzonden. Als een belanghebbende een gemachtigde aanstelt om zijn procedurele belangen te behartigen, worden alle stukken die op de desbetreffende procedure zien, naar de gemachtigde verzonden. Het standpunt dat deze brieven naar opposant verzonden hadden moeten worden of gericht aan opposant per adres van de gemachtigde, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Dat, zoals de gemachtigde van opposant heeft aangevoerd, de griffierechtnota en de betalingsherinnering – volgens hem ten onrechte – zijn gericht aan D.A.N. Bartels en niet aan Bartels Consultancy B.V. doet hieraan niet af. De brieven hebben gemachtigde kennelijk bereikt, getuige de inhoudelijke opmerkingen. De gemachtigde van opposant treedt in zoverre alleen op als correspondentieadres en de adressering heeft geen verdere juridische gevolgen, nog daargelaten dat het (door de rechtbank) gebruikte postbusadres (ook) dat van Bartels Consultancy B.V. is. [1]
5.2.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat op de griffierechtnota onder "Kenmerk van uw zaak” het zaaknummer van het ingestelde beroep in de zaak (ROT 22/01158) en de naam van opposant en verweerder staan. Onder “Uw kenmerk” staat daarnaast vermeld: [adres] . Verder wordt duidelijk dat beroep is ingesteld bij de rechtbank Rotterdam , dat het griffierecht in deze zaak € 50,- bedraagt en dat dit uiterlijk binnen vier weken na de datum op die nota moet zijn bijgeschreven op het daarbij vermelde rekeningnummer. De rechtbank stelt voorop dat wanneer een beroepschrift wordt ingediend door een gemachtigde, de correspondentie van de rechtbank via de gemachtigde loopt. Dat het voor de bedrijfsvoering van de gemachtigde van opposant beter uit zou komen indien de nota anders zou zijn vormgegeven of meer informatie zou bevatten, maakt niet dat de nota onjuist is. Er staat voldoende informatie op de nota om te weten om welke zaak het gaat. Het ligt vervolgens op de weg van gemachtigde, die namens opposant het beroep heeft ingesteld, om voor de betaling van het griffierecht zorg te dragen en opposant alle daarvoor benodigde informatie te verschaffen. Dat de gemachtigde, die over deze informatie beschikt, dat heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico. Dat andere rechtbanken mogelijk een andere werkwijze hebben, betekent niet dat deze rechtbank gehouden is deze te volgen.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat er met de betalingsherinnering van 8 april 2022 een mogelijkheid tot verzuimherstel is geboden. Nu de gemachtigde van opposant het griffierecht heeft betaald is het aannemelijk dat de nota of de herinnering hem heeft bereikt. De rechtbank is niet gehouden, nadat een herinnering voor het uitstaande bedrag aan griffierecht wordt verzonden, belanghebbende of zijn gemachtigde erop te wijzen dat niet aan de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht was voldaan en daartoe alsnog gelegenheid te bieden. [2]
5.4.
Gelet op de betalingsherinnering van 8 april 2022 en de daarin vermelde termijn van vier weken, liep de betaaltermijn voor het griffierecht af op 6 mei 2022. Niet is gebleken dat deze datum een feestdag was, zodat anders dan opposant stelt, van een verlenging van de gestelde termijn op grond hiervan geen sprake is. Ook het verzoek van Bartels bij brief van 12 april 2022 om vrijstelling van het griffierecht levert geen verontschuldiging of automatische verlenging van de betalingstermijn op, zeker nu Bartels niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 29 april 2022 om een nadere (financiële toelichting) op dat verzoek. Dat, zoals Bartels stelt, ten tijde van de betaling van het griffierecht sprake was van een bankstoring als gevolg waarvan de rechtbank het betaalde griffierecht na de gestelde termijn heeft ontvangen, heeft Bartels niet aannemelijk gemaakt.
6. Voor het overige heeft opposant in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
7. Opposant heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure onredelijk lang heeft gestuurd.
7.1.
In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [3] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
7.2.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met afgerond een jaar en een maand is overschreden. Van deze overschrijding wordt afgerond zes maanden toegerekend aan de bezwaarfase en afgerond zeven maanden aan de beroepsfase. Opposant heeft in beginsel recht op schadevergoeding, namelijk voor zover de overschrijding van de redelijke termijn het gevolg is van de procedure voor de rechtbank. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposant verondersteld.
7.3.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposant afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposant ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposant wordt gecompenseerd voor de door hem geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposant is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor de B.V. van gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposant. [4] Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J. Veth, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hof Den Haag 24 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2421.
2.Hof Amsterdam 22 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3723.
3.Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.
4.Hof Den Haag 24 november 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2318.