In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming op grond van de NOW-2 beoordeeld. Eiseres had eerder een voorschot van € 342.040,- ontvangen, maar de definitieve tegemoetkoming werd vastgesteld op € 154.692,-, met een terugvordering van € 187.348,-. Eiseres betwistte deze vaststelling en voerde aan dat de loonsom in de referentieperiode niet representatief was, omdat er sprake was van een overgang van onderneming naar [bedrijf]. De rechtbank oordeelt dat verweerder de loonsom van maart 2020 correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om maatwerk te leveren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiseres moet vergoeden tot een bedrag van € 1.750,- en het griffierecht van € 365,- moet terugbetalen.