In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met reclame- en marketingadvies, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een tegemoetkoming in de loonkosten aangevraagd op basis van de NOW-1 regeling, maar de definitieve tegemoetkoming was vastgesteld op € 28.667,00, terwijl eiseres een voorschot van € 54.045,00 had ontvangen. Dit leidde tot een terugvordering van € 25.378,00. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende toepassing heeft gegeven aan de belangenafweging die voortvloeit uit de NOW-1 regeling en artikel 4:46, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het onredelijk zou zijn om bij de vaststelling van de tegemoetkoming vast te houden aan de loonsom van januari 2020, waarin het loon van een vertrekkende werknemer was meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van eiseres zwaarder wegen dan die van verweerder, aangezien het vertrek van de werknemer niet gerelateerd was aan de coronamaatregelen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de loonsom van de vertrekkende werknemer niet meer wordt meegenomen. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht, maar er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij de toepassing van de NOW-regeling, vooral in situaties waarin de omstandigheden van de werkgever niet in lijn zijn met de doelstellingen van de regeling.