ECLI:NL:RBROT:2024:13062

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
ROT 23/3260
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 februari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 31 maart 2022 de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.093.000,- per 1 januari 2021. Eiseres, eigenaar van de woning, had deze woning op 1 december 2020 gekocht voor € 1.125.000,-. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep ongegrond is. Eiseres had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden en kent eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toe, te betalen door de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst ook de vergoeding van het griffierecht en proceskosten toe aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke verzendadministratie en de criteria voor het vaststellen van de WOZ-waarde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling
(gemachtigde: [naam]).
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 februari 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 31 maart 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres] (de woning) per 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.093.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiseres ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Schoonhoven voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Feiten

2. Eiseres is eigenaar van de woning. Het betreft een woning met twaalf kamers. Eiseres heeft de woning op 1 december 2020 gekocht voor € 1.125.000,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank acht het niet mogelijk om die stukken bij de beoordeling van de zaak te betrekken, mede gezien het ogenschijnlijk ontbreken van concrete samenhang met de voorliggende zaak.
De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op de zaak betrekking hebben en waarvan hij zelf heeft aangegeven dat het daar echt om gaat. De rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of de heffingsambtenaar zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
Derde belanghebbende(n)
4. De gemachtigde van eiseres verzoekt (standaard in elke zaak) de eigenaar, huurders of gebruikers van de onroerende zaak als derde belanghebbende in het geding te betrekken. In deze zaak is eiseres de eigenaar. Het (standaard)verzoek van de gemachtigde is gedaan zonder enige onderbouwing wat het belang van eiseres is om de huurder van de onroerende zaak in het geding te betrekken en is daarom voor de rechtbank onvoldoende reden om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een mogelijke derde belanghebbende in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
5. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep ontvankelijk?
7. De heffingsambtenaar betoogt dat eiseres niet de wettelijke termijnen voor beroep in acht heeft genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De heffingsambtenaar heeft stukken overgelegd van de eigen verzendadministratie waaruit volgt dat de uitspraak op bezwaar op 17 februari 2023 is aangemaakt. Op 20 februari 2023 is de uitspraak op bezwaar digitaal aangeleverd aan [naam bedrijf], een printbureau. [naam bedrijf] heeft het document bewerkt door codes toe te voegen waarna de uitspraak op bezwaar is verstuurd naar PostNL.
7.1.
Eiseres voert aan dat zij de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 21 februari 2023, pas op 2 mei 2023 heeft ontvangen. Eiseres heeft daarna een beroepschrift, met dagtekening 3 mei 2023, ingediend.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de stukken van de heffingsambtenaar niet zijn aan te merken als een deugdelijke verzendadministratie. Er is sprake van een deugdelijke verzendadministratie indien uit de stukken blijkt wanneer het poststuk is aangeboden en aan welk postvervoerbedrijf. Dat is hier niet het geval. Uit de stukken blijkt niet dat de uitspraak op bezwaar is aangeleverd aan PostNL. Nu geen deugdelijke verzendadministratie is overgelegd, is niet aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar op 20 februari 2023 bekend is gemaakt aan eiseres en dat de beroepstermijn van zes weken is aangevangen op 21 februari 2023. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van een termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep nu de uitspraak op bezwaar op 2 mei 2023 bekend is gemaakt aan eiseres. Het beroep is ontvankelijk.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld?
8. Eiseres betoogt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Volgens eiseres kan de waarde niet hoger zijn dan € 899.000,-.
9. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
9.1.
Indien een woning kort voor of na de waardepeildatum is gekocht, zoals hier aan de orde, dient er naar vaste rechtspraak in de regel vanuit te worden gegaan dat de WOZ-waarde van de woning overeenkomt met de betaalde verkoopprijs. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat de prijs die de koper heeft betaald overeenkomt met de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding. Dit is slechts anders indien de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft. [2]
9.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd. Het staat de heffingsambtenaar vrij om de waarde van de woning te onderbouwen met het eigen verkoopcijfer. Het eigen verkoopcijfer vormt immers de beste indicatie voor de waarde in het economisch verkeer, tenzij er feiten of omstandigheden zijn waaruit blijkt dat het eigen verkoopcijfer niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. Eiseres heeft dergelijke feiten of omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. De waarde van € 1.093.000,- is lager dan het eigen verkoopcijfer van € 1.125.000,-.
9.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Redelijke termijn
10. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
10.1.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. [3]
10.2.
Het bezwaarschrift is op 28 april 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen. Op het moment van uitspraak zijn er sinds het bezwaar twee jaren en afgerond acht maanden verstreken. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden. Eiseres heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000,- (€ 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden).
10.3.
Van de overschrijding is een periode van afgerond naar boven vier maanden aan de bezwaarfase toe te rekenen. De rest wordt toegerekend aan de beroepsfase. Dit betekent dat de heffingsambtenaar € 500,- (4/8 van € 1.000,-) aan eiseres moet betalen en de Nederlandse Staat € 500,- (4/8 van € 1.000,-). De Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de WOZ-waarde hetzelfde blijft. Het verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegewezen.
11.1.
Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [4] Nu het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan vóór de datum van dit arrest en de redelijke termijn al vóór deze datum was overschreden, zal de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat opdragen om aan eiseres het voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht te vergoeden. [5]
11.2.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen komt eiseres in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Hiervoor kent de rechtbank 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,25. Het verzoek tot schadevergoeding is van zeer licht gewicht, omdat het alleen betrekking heeft op de vraag of de redelijke termijn is overschreden. [6] De vergoeding bedraagt dus € 218,75 waarvan 50% door de heffingsambtenaar moet worden vergoed en 50% door de Staat. [7] Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500,-;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar van het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- een bedrag van € 182,50 aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat van het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- een bedrag van € 182,50 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 109,35 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,40 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier
rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.
3.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
5.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.HR 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:391.
7.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016.252 r.o. 3.14.2.