ECLI:NL:RBROT:2024:12674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
ROT 23/5952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan slachterij wegens verontreiniging van karkassen met feces en haren

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een slachterij, tegen een boete van € 7.500,- die haar is opgelegd door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De boete is het gevolg van twee overtredingen van de Wet dieren, vastgesteld op basis van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 30 september 2022. De rechtbank heeft op 12 november 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar niemand van de zijde van eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, omdat de slachterij niet voldaan heeft aan de hygiënevoorschriften. De rechtbank oordeelt dat de toezichthouder op basis van zijn rapport voldoende bewijs heeft geleverd van de overtredingen, waaronder het niet onmiddellijk verwijderen van zichtbare verontreinigingen op karkassen. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen gevaar voor de volksgezondheid was en dat de toezichthouder anoniem is gebleven, maar de rechtbank wijst deze argumenten af. De rechtbank concludeert dat de boete passend en evenredig is, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, voorheen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een boete van in totaal € 7.500,- die verweerder haar met het besluit van 28 april 2023 heeft opgelegd voor twee overtredingen van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Namens eiseres is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op 11 januari 2023 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 30 september 2022 tussen 8:35 uur en 15:30 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: bedrijfsleider.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij gedurende meerdere momenten van de dag in de snelkoeltunnel gesitueerd na de plaats van opknappen en afstempelen van de geslachte karkassen van de slachtbiggen en op andere momenten in de slachthal bij de geslachte en door KDS gekeurde runderkarkassen. Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Ik zag daar dat er op meerdere momenten (5x) van de dag karkassen van geslachte biggen en runderen hingen die, na de PM-keuring, nog bezoedeld waren met haren en/of fecale bezoedeling. De eerste bezoedeling is om 8:35 uur aangetroffen op de lenden van een biggenkarkas, zie foto 1. En de volgende bezoedeling waarvan het filmpje is gemaakt om 11:15 uur zijn samengeklonterde haren uit de broeibak op de lies van een big. Vervolgens werd om 14:50 uur, bezoedeling met samengeklonterde haren uit de broeibak op de rug van een big aangetroffen, zie foto 2 en 3. Om 15.10 uur zag ik fecale bezoedeling op buikwand van een rund, zie foto 4, er zat er ook fecale bezoedeling op de buikwand aan de andere zijde van dit runderkarkas, zie foto 5. En om 15:28 uur trof ik nog samengeklonterde haren uit de broeibak op buik van een big aan, zie foto 6. De haren waren samengeklonterd in vochtige plukken, zoals ze ook uit de borstelmachine aan het begin van het slachtproces komen.
Elke keer heb ik [de bedrijfsleider] erbij gehaald en op deze bezoedeling gewezen. Daarop is deze bezoedeling wel verwijderd, maar het probleem deed zich dus vaker voor die dag.
Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
[…]
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces waarbij de varkensharen verwijderd worden door middel van broeien, zag ik dat er nog varkensharen aanwezig waren op de karkassen.
[…]
Ik bracht [de bedrijfsleider], bedrijfsleider van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Het rapport is tevens aangezegd per e-mail, zie bijlage aanzegging rapport per e-mail 30-9-2022.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres de volgende twee beboetbare feiten heeft gepleegd:
3.1.
Beboetbaar feit 1: “Karkassen waren zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Verordening 853/2004 [1] .
Verweerder legt eiseres hiervoor een boete op van € 5.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.
3.2.
Beboetbaar feit 2: “Haren van varkenskarkassen werden niet onmiddellijk verwijderd.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 9, van Verordening 853/2004.
Verweerder legt eiseres hiervoor een boete op van € 2.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat geen sprake is geweest van een gevaar voor de volksgezondheid. De foto’s bij het rapport tonen sowieso geen haren en uit het rapport volgt impliciet dat op het moment van de controle geen feces meer aanwezig waren. Eiseres heeft ook nooit kleurenfoto’s ontvangen, alleen zwart-wit foto’s, en er is op geen enkele wijze vast te stellen waar en wanneer deze zijn genomen. Ook wordt de toezichthouder die het rapport in de “ik-vorm” schrijft ten onrechte anoniem gehouden. Daarnaast staat in het rapport enkel dat de toezichthouder zag dat er varkensharen aanwezig waren; een nadere adstructie ontbreekt, evenals een afschrift van de kenmerken van de betreffende dieren. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de reactie van de gemachtigde van eiseres van 19 april 2023 heeft genegeerd en vervolgens ten onrechte het boetebesluit niet aan de gemachtigde heeft gezonden. Ook heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Verweerder wist dat de gemachtigde van eiseres het bezwaar op een hoorzitting wilde toelichten en het was onjuist om hem te benaderen in het midden van de zomervakantie (in relatie tot een casus van een jaar eerder). Eiseres is dus in twee fases benadeeld en dat kan niet gerepareerd worden zodat vernietiging dient te volgen. Daarnaast is sprake van termijnoverschrijdingen waardoor eiseres in haar verweermogelijkheden is geschaad. Pas drie maanden na de constatering is het rapport opgesteld en pas een half jaar later wordt het toegestuurd. Gelet op die termijnoverschrijdingen had verweerder bovendien conform zijn eigen beleid [2] de boete moeten matigen. Voorts is er nooit een compleet dossier aan eiseres toegezonden. Er zijn wel door verweerder waarschuwingen toegevoegd maar die zijn van een later moment dan het moment van de constatering. De eerdere boete op basis waarvan de boete is verhoogd heeft verweerder niet overgelegd, althans niet direct bij het voornemen en dat had wel gemoeten, aldus eiseres.
6.1.
In een geval als het onderhavige, waarin een boete is opgelegd, rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [3] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.2.
De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van het rapport van bevindingen te twijfelen. In het rapport is duidelijk en gedetailleerd beschreven wat de toezichthouder bij een inspectie op 30 september 2022 heeft geconstateerd, namelijk vijf keer een karkas van een big of rund dat na de postmortemkeuring verontreinigd was. Per karkas is beschreven wanneer de bezoedeling is aangetroffen, om welk soort bezoedeling het ging, op welke plek op het karkas deze is aangetroffen en welke diersoort het betrof. Bij het rapport van bevindingen zijn ook foto’s gevoegd waarop de bezoedelde plekken op vier karkassen te zien zijn. Anders dan eiseres ziet de rechtbank op een van de foto’s wel duidelijk een pluk haar. Voor zover eiseres alleen over zwart-wit foto’s beschikte en deze voor haar onduidelijk waren, had zij de mogelijkheid om bij verweerder de foto’s in kleur op te vragen. In de omstandigheid dat de naam van de toezichthouder niet in het rapport is vermeld, ziet de rechtbank ook geen reden voor twijfel aan de inhoud ervan of de bevoegdheid van de toezichthouder. In het rapport is namelijk wel het toezichthoudernummer opgenomen en aan de hand daarvan kan worden achterhaald welke persoon het rapport heeft opgesteld. Bovendien blijkt uit het rapport dat de toezichthouder telkens na de gedane constateringen de bedrijfsleider van eiseres op de hoogte heeft gesteld van zijn bevindingen. Eiseres leidt uit het rapport af dat op het moment van de controle geen feces meer aanwezig waren, maar dit volgt de rechtbank niet. In het rapport staat duidelijk beschreven dat de toezichthouder tijdens zijn controle de bezoedeling met feces en/of haren op de karkassen heeft gezien en dat de bezoedelingen pas zijn verwijderd nadat de toezichthouder deze had geconstateerd en ervan melding had gemaakt bij de bedrijfsleider.
6.3.
Uit punt 7 en punt 10 van hoofdstuk IV, sectie I, Bijlage III, van Verordening 853/2004 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. Het CBb heeft meermaals geoordeeld [4] dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in punt 7 en punt 10 moet zijn voldaan; er mag geen sprake meer zijn van verontreiniging op het moment dat de dierenarts heeft beslist over de geschiktheid van het vlees voor menselijke consumptie en het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van die geschiktheid. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouder onder meer op een goedgekeurd runderkarkas meerdere bezoedelingen met feces zag. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres daarmee genoemd punt 7 en punt 10 heeft overtreden.
6.4.
Uit punt 9 van hoofdstuk IV, sectie I, Bijlage III, van Verordening 853/2004 volgt dat van varkens die niet worden gevild de haren onmiddellijk moeten worden verwijderd. Het CBb heeft overwogen [5] dat uit deze duidelijke norm volgt dat geen haren meer op een varkenskarkas aanwezig mogen zijn op het moment dat de dierenarts heeft beslist over de geschiktheid van het vlees voor menselijke consumptie en het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van die geschiktheid en dat het dus niet is toegestaan dat daarna nog haren aanwezig zijn op een varkenskarkas. Uit het rapport blijkt dat de toezichthouder in de snelkoeltunnel, na het opknappen en afstempelen van geslachte karkassen, drie biggenkarkassen zag met samengeklonterde haren. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiseres daarmee genoemd punt 9 heeft overtreden.
6.5.
De stelling van eiseres dat door deze overtredingen geen sprake was van een gevaar voor de volksgezondheid, is niet nader onderbouwd. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat dit gevaar wel aanwezig was; er zijn immers bezoedelingen met feces en haren aangetroffen op karkassen die al waren goedgekeurd voor menselijke consumptie.
6.6.
In een e-mailbericht van 19 april 2023 heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder gevraagd hem te noteren als gemachtigde, geïnformeerd te houden en alle correspondentie aan hem te doen toekomen. Op 28 april 2023 heeft verweerder het boetebesluit aan eiseres verzonden en niet (tevens) aan haar gemachtigde. Daarmee is het boetebesluit wel tijdig aan eiser bekend gemaakt maar niet op juiste wijze. Dit heeft echter geen gevolgen. Een niet correcte bekendmaking van een besluit kan in voorkomend geval – als daardoor te laat een rechtsmiddel is aangewend tegen dat besluit – van belang zijn voor de verschoonbaarheid, maar die situatie doet zich hier niet voor. [6] Vanaf de indiening van het bezwaar heeft verweerder wel alle correspondentie aan de gemachtigde van eiseres gericht. Zo heeft verweerder op 13 juli 2023 een e-mailbericht aan de gemachtigde van eiseres gestuurd waarin wordt aangegeven dat een telefonische hoorzitting kan plaatsvinden op 1, 2 of 3 augustus 2023 op een door hem aan te geven tijdstip en dat, mocht verweerder binnen twee weken geen reactie ontvangen, het ervoor wordt gehouden dat eiseres geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om gehoord te worden. De gemachtigde van eiseres heeft hierop niet (tijdig) gereageerd en gelet op artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb heeft verweerder mogen afzien van het horen van eiseres. De gegeven reactietermijn van twee weken vindt de rechtbank, ook in een zomervakantie, niet onredelijk. Ook ten aanzien van de toezending van het dossier heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan zijn verplichting [7] , nu verweerder het rapport van bevindingen, het voornemen, het primaire besluit en het bestreden besluit aan de gemachtigde van eiseres heeft toegestuurd. Eiseres heeft ook niet benoemd welke andere stukken zij nog nodig achtte voor haar verdediging. Ook is niet gebleken dat zij in haar verdediging is geschaad doordat verweerder pas bij het bestreden besluit het boetebesluit van 10 juni 2022, waarop de verhoging van de onderhavige boete is gebaseerd, heeft toegezonden.
6.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtredingen heeft begaan en was verweerder bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren [8] is voor beide beboetbare feiten een boetebedrag van € 2.500,- vastgesteld. De rechtbank vindt dit bedrag op zichzelf evenredig. De boete voor beboetbaar feit 1 heeft verweerder verhoogd omdat sprake is van recidive. Dit is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Voorts heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen. Ook de rechtbank is daarvan niet gebleken. Weliswaar stelt eiseres terecht dat zij het rapport van bevindingen en voornemen laat heeft gekregen, maar de rechtbank is niet gebleken dat eiseres daardoor in haar verdedigingsmogelijkheden is geschaad. Uit het rapport van bevindingen volgt immers dat de bedrijfsleider van eiseres ter plekke door de toezichthouder op de hoogte is gebracht van de aangetroffen bezoedelingen en daarnaast heeft de toezichthouder ook op de dag van de constatering in een e-mailbericht aan eiseres een rapport van bevindingen aangezegd
.De verwijzing door eiseres naar intern matigingsbeleid van verweerder treft geen doel, nu dat ziet op de situatie waarin na zeven maanden de overtreder nog niet op de hoogte is gebracht van de constatering en een boete is aangezegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank vindt de opgelegde boete van in totaal € 7.500,- passend en evenredig.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
2.Eiseres verwijst hierbij naar ECLI:NL:RBROT:2023:9460 r.o. 6.5
3.Onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168 en ECLI:NL:CBB:2024:744
7.Neergelegd in artikel 7:4 van de Awb
8.Gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren