In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een vennootschap onder firma, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin een hoge geldsom van € 19.690,- werd opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. Het bestreden besluit verklaarde het bezwaar van appellante kennelijk niet-ontvankelijk en kende geen vergoeding toe voor de kosten in bezwaar. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het College heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, omdat verweerder niet heeft rekening gehouden met een door appellante gemelde bedrijfsoverdracht, die gevolgen heeft voor het referentie- en doelstellingsaantal. Het College oordeelde dat het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, aangezien zij haar belang bij de beoordeling van het primaire besluit had behouden. Bovendien heeft het College geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand door appellante ten onrechte niet zijn vergoed, omdat de gemachtigde van appellante, werkzaam bij [naam 3], wel degelijk als beroepsmatig kan worden aangemerkt.
De uitspraak concludeert dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit wordt vernietigd, en dat verweerder de proceskosten van appellante dient te vergoeden, alsook het door haar betaalde griffierecht. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.536,-.