Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] B.V. te [woonplaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Bij deze controle na afloop van het slachtproces zag ik dat het karkas zichtbaar was verontreinigd. Deze zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met het bepaalde in bijlage III, sectie 1, hoofdstuk IV onder 7 en 10 van Verordening (EG) 853/2004 juncto artikel 3 lid 1 van deze verordening, hetgeen een overtreding is van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 onder d van de Regeling dierlijke producten juncto artikel 6.2 lid 1 van de Wet dieren.”
Uitspraak van de rechtbank
onmiddellijkmoet worden verwijderd.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellante voert aan dat de identiteit van de opsteller van het rapport van bevindingen niet kan worden vastgesteld. Er kan geen boete worden opgelegd uitsluitend op basis van de waarnemingen van één (anoniem gebleven) toezichthouder. Of het boeterapport op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt wordt aan de rechterlijke toetsing onttrokken en kan niet door appellante worden geverifieerd. Deze handelswijze doorkruist de hoge eisen die op grond van de constante jurisprudentie aan bewijs worden gesteld ingeval van het opleggen van een punitieve sanctie en is onverenigbaar met de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geformuleerde waarborgen en de rechten van de verdediging.
Verder voert appellante aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de juistheid van de bevindingen in het rapport van bevindingen niet gemotiveerd heeft betwist. Volgens appellante is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan haar betoog dat het rapport niet duidelijk, niet nauwkeurig en oncontroleerbaar is en dat de wijze waarop is geverbaliseerd op essentiële punten onvolledig is. Er zijn geen foto’s bijgevoegd bij het rapport. De omvang van de beweerdelijk aangetroffen mest is onduidelijk. Verder blijkt uit het rapport niet welke keuringsbeslissing de officiële dierenarts heeft genomen met betrekking tot het karkas waarop de beweerdelijke verontreiniging zou zijn aangetroffen.
Verder stelt appellante dat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat het verrichten van opknaphandelingen aan een karkas na de stempelaar, maar voor de koeling, verenigbaar is met een juiste uitleg en toepassing van Verordening nr. 853/2004 en daarom is toegestaan. In het door de minister goedgekeurde HACCP-plan van appellante is voorzien in de mogelijkheid om karkassen na het stempelen maar voor de koeling nog op te knappen. Steun voor dit standpunt ontleent appellante aan de overwegingen 57 tot en met 59 uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 12 september 2019, zaak C-347/17, ECLI:EU:C:2019:720 met betrekking tot de uitleg van bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, punten 5 en 8, van Verordening nr, 853/2004 ten aanzien van de verontreiniging van pluimveekarkassen.
Tot slot voert appellante aan dat de rechtbank over het hoofd heeft gezien dat de consequentie van de vaststelling dat artikel 3, eerste lid en bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 7, van Verordening nr. 853/2004 niet is overtreden, gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit met zich brengt.
Uit deze voorschriften in onderlinge samenhang bezien volgt dat geen sprake meer mag zijn van verontreiniging op het moment dat de dierenarts heeft beslist over de geschiktheid van het vlees voor menselijke consumptie en het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van die geschiktheid. Dit betekent dat het betoog van appellante dat, gelet op de definitie van het begrip ‘karkas’, pas (direct) vóór het koelen aan onderdeel 10 van hoofdstuk IV van bijlage III van de Verordening moet zijn voldaan, niet slaagt.
Beslissing
Bijlage
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004;