ECLI:NL:RBROT:2024:11768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
ROT 23/4545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Wet Politiegegevens; verzoek ingewilligd; beroep ongegrond

In deze zaak heeft eiser op 16 maart 2023 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van artikel 25 van de Wet Politiegegevens (Wpg). Het verzoek werd op 17 mei 2023 ingewilligd, en eiser kreeg op 19 juni 2023 fysieke inzage in zijn politiegegevens. Eiser heeft echter beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, omdat hij vond dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen overzicht was gegeven van de gegevens die zijn aangetroffen. De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft beoordeeld of de korpschef het verzoek van eiser op juiste gronden heeft ingewilligd en of de fysieke inzage voldeed aan de eisen van de Wpg. De rechtbank concludeert dat de korpschef aan de Wpg heeft voldaan door eiser fysieke inzage te verlenen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer gegevens over hem beschikbaar zijn dan hij heeft kunnen inzien. De rechtbank oordeelt dat het verstrekken van een overzicht van de gegevens niet verplicht was, en dat de motivering van het besluit voldoende was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam 1]),
en
de korpschef van politie (de politiechef van de regionale eenheid Rotterdam), verweerder
(gemachtigde: mr. V. Vermeulen).

Procesverloop

1. Met het besluit van 17 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 25 van de Wet Politiegegevens (Wpg) ingewilligd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 13 augustus 2024 een bij het verweerschrift ontbrekende productie gestuurd.
1.3.
Eiser heeft vervolgens nog een nadere reactie en aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak ROT 23/6171, op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. De moeder van eiser, [naam 2], is ook ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 16 maart 2023 bij verweerder op grond van artikel 25 van de Wpg een verzoek ingediend tot inzage in zijn politiegegevens. Met het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek ingewilligd. Verweerder heeft daarbij vermeld dat eiser inzage krijgt in zijn politiegegevens, met specifieke informatie over:
- voor welk doel en welke rechtsgrond die gegevens worden verwerkt;
- om welke categorieën van persoonsgegevens het gaat;
- de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens de afgelopen vier jaar zijn verstrekt;
- de voorziene periode van opslag van die gegevens;
- informatie over de herkomst van die gegevens.
De feitelijke inzage heeft op 19 juni 2023 plaatsgevonden, waarbij eiser zijn politiegegevens heeft ingezien.

Beroep van eiser

3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit slecht is gemotiveerd. In het besluit is geen overzicht opgenomen van de gegevens die zijn aangetroffen, dit werd pas duidelijk bij de inzage. Onduidelijk is welke systemen door verweerder zijn geraadpleegd, met welk autorisatielevel en welke afdeling is uitgevraagd. Daarmee voldoet het besluit niet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het verstrekte overzicht is incompleet. Verweerder heeft verder de vraag aan wie de gegevens zijn verstrekt onvolledig beantwoord. Volgens eiser zijn de gegevens niet alleen aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Per gegeven moet worden vermeld aan wie de gegevens zijn verstrekt. Verder bleek tijdens de inzage dat er delen van de documenten waren gelakt. Volgens eiser moet de rechtbank controleren of er te veel is gelakt en of er gelakt is met de juiste weigeringsgronden.

Relevante wet- en regelgeving

4. De voor deze uitspraak relevante regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bestreden besluit op juiste gronden heeft genomen en voldoende aan het verzoek van eiser tegemoet is gekomen. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
5.1.
Uit artikel 25, eerste lid, van de Wpg volgt dat een betrokkene recht heeft om op diens schriftelijk verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien. Daarnaast is in dit artikel het recht opgenomen om informatie te verkrijgen over onder andere de doelen en rechtsgrond van de verwerking en de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van de verzoeker betreffende politiegegevens. Het is de korpschef op grond van de Wpg toegestaan om op kantoor fysieke inzage in de documenten te geven. De korpschef kan echter ook volstaan met het geven van een overzicht van de persoonsgegevens, mits dit overzicht in een begrijpelijke vorm en volledig is. [1]
5.2.
In het geval van eiser is niet in geschil dat hij (dan wel zijn moeder) op 19 juni 2023 op het politiebureau fysieke inzage heeft gehad in zijn politiegegevens. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser toen kennis heeft kunnen nemen van alle hem betreffende politiegegevens die in de daartoe aan de politie ter beschikking staande systemen waren opgeslagen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij een zoekslag in Blue Spot Monitor heeft verricht en dat toen treffers in de systemen Basisvoorziening Handhaving (BVH) en Digibron over eiser naar voren zijn gekomen. Op de stelling van eiser ter zitting dat er mogelijk ook politiegegevens van eiser in Summ-IT staan, heeft verweerder gereageerd dat dit niet het geval is. Dit is alleen aan de orde op het moment dat er sprake is van langdurig of systematisch onderzoek en dat is hier niet het geval, aldus verweerder. Voornoemde toelichting van verweerder ter zitting komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Het was daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat er méér gegevens van hem bij verweerder bekend zijn dan de gegevens die hij heeft kunnen inzien. [2] Met het enkele vermoeden dat er méér gegevens zijn, heeft eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Ook de stelling van eiser dat bij de inzage is gebleken dat er (naast namen) gegevens weggelakt zijn, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft verklaard dat er ongetwijfeld is gelakt, omdat eiser alleen informatie omtrent zijn eigen persoon en dus niet van anderen mag inzien. De gelakte delen zien op persoonsgegevens van derden, aldus verweerder Artikel 25 van de Wpg gaat niet zover dat een oordeel gevraagd kan worden van de rechtbank over alle gelakte delen van stukken. Artikel 25 van de Wpg betreft slechts inzage in de verwerking van persoonsgegevens van eiser. De stelling van eiser is ongespecificeerd en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelakte delen die zien op door verweerder verwerkte gegevens van eiser. Eiser had, nu hij fysieke inzage heeft gehad, nader kunnen en moeten onderbouwen dat de gelakte delen betrekking hadden op zijn persoonsgegevens. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat eiser inzage heeft gekregen in alle politiegegevens die verweerder over hem verwerkt. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige onderzoek te laten verrichten naar de politiegegevens die verweerder over eiser (heeft) verwerkt. [3]
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door eiser fysieke inzage te verlenen aan de Wpg voldaan. Het is aan verweerder om een vorm te kiezen waarmee inzage in de persoonsgegevens wordt, mits hij daarbij aan artikel 25 van de Wpg voldoet. Uit het voorgaande volgt dat de fysieke inzage hieraan voldoet. [4] Het vervolgens ook nog verstrekken van een overzicht van de politiegegevens aan eiser was onverplicht. Het is gelet daarop voor de beoordeling van de rechtbank niet relevant of het door verweerder (onverplicht) verstrekte overzicht van de door verweerder verwerkte gegevens van eiser volledig is. Overigens gaat de rechtbank niet mee in het betoog van eiser dat de beantwoording van de vraag aan wie de gegevens zijn verstrekt onvolledig is beantwoord. Als antwoord op deze vraag staat vermeld dat er politiegegevens zijn verstrekt aan het Openbaar Ministerie. Volgens eiser zijn er ook gegevens verstrekt aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de foto en vingerafdrukken waar eiser op doelt, zijn gemaakt bij een aanhouding. Deze foto en vingerafdrukken zijn doorgestuurd aan het Openbaar Ministerie. Aan wie het Openbaar Ministerie vervolgens de gegevens verstrekt, hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet door verweerder te worden beantwoord. Andere gegevens zijn volgens verweerder niet verstrekt aan derden.
5.4.
Omdat verweerder met de fysieke inzage aan het verzoek van eiser tegemoet is gekomen, kon verweerder zich in het bestreden besluit beperken tot de opmerking dat eiser een afspraak kon maken voor een fysieke inzage. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder in het besluit geen overzicht van de geregistreerde politiegegevens hoefde op te nemen. Ook anderszins hoefde verweerder zijn besluit niet uitgebreider te motiveren, nu hij eisers verzoek zonder enig voorbehoud heeft ingewilligd en dus geheel aan het verzoek van eiser tegemoet is gekomen.
5.5.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage met relevante regelgeving

Wet politiegegevens

Artikel 8(uitvoering van de dagelijkse politietaak)
Politiegegevens kunnen worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
Politiegegevens, die worden verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, kunnen ter beschikking worden gesteld voor verdere verwerking op grond van de artikelen 9, 10 en 12.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de categorieën van gegevens op basis waarvan politiegegevens vergeleken kunnen worden.
De politiegegevens, die zijn verwerkt op grond van het eerste, tweede en derde lid, worden vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Artikel 14(bewaartermijnen)
De op grond van de artikelen 8, zesde lid, 9, vierde lid, en artikel 10, zesde lid, verwijderde politiegegevens worden gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
De artikelen 16 tot en met 20 alsmede de artikelen 23 en 24 zijn op de overeenkomstig het eerste lid bewaarde politiegegevens niet van toepassing.
In bijzondere gevallen en voor zover dat noodzakelijk is voor een doel als bedoeld in artikel 9 of 10, kunnen politiegegevens die overeenkomstig het eerste lid worden bewaard, in opdracht van het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, ter beschikking worden gesteld voor hernieuwde verwerking op grond van artikel 9 of 10.
Van de vernietiging, bedoeld in het eerste lid, wordt afgezien voor zover de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed of voor historisch onderzoek zich daartegen verzet. De betreffende gegevens worden zo spoedig mogelijk overgebracht naar een archiefbewaarplaats. Daarbij worden met toepassing van artikel 15 van de Archiefwet 1995 beperkingen aan de openbaarheid gesteld. Onze Ministers kunnen over het in de eerste en derde volzin bepaalde beleidsregels vaststellen.
Artikel 25(recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
de betrokken categorieën van politiegegevens;
de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
e voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2. De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:220, onder 3.3.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:232, onder 4.
3.Vergelijk de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 31 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4907, onder 42.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3461, onder 5.5.