202204627/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2022 in zaak nr. 19/4658 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om inzage in de politiegegevens die over hem worden verwerkt op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft de korpschef het besluit van 23 juli 2019 aangevuld.
Bij uitspraak van 15 juni 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juli 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 23 juli 2019 en het besluit van 29 oktober 2021 in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. G. Hagens, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft de korpschef op 6 mei 2019 verzocht om inzage in alle politiegegevens die de politie over hem heeft verwerkt. De korpschef heeft het verzoek bij besluit van 23 juli 2019 op grond van artikel 25 van de Wpg deels ingewilligd en een overzicht gegeven van alle registraties en meldingen zoals die zijn vastgelegd in het systeem Basisvoorziening Handhaving (BVH), Summ-IT en van antecedenten die op naam van [appellant] staan. Hiervan zijn een aantal registraties ingezonden naar het Openbaar Ministerie (hierna: OM). In het besluit van 29 oktober 2019 heeft de korpschef het besluit van 23 juli 2019 aangevuld met enkele BVH-registraties. Deze zijn allen ingezonden naar het OM.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het standpunt van de korpschef dat [appellant] inzage heeft gehad in alle op hem betrekking hebbende politiegegevens en dat er geen registraties zijn achtergehouden voor inzage, niet ongeloofwaardig is. De korpschef heeft toegelicht dat bij de behandeling van het verzoek van [appellant] daarvoor in aanmerking komende politiesystemen breed zijn geraadpleegd. De korpschef heeft na de zitting bij de rechtbank van 26 augustus 2021 nogmaals alle politiesystemen geraadpleegd. Uit deze zoekslag zijn nog drie BVH-registraties met betrekking tot [appellant] naar boven gekomen. Op de zitting bij de rechtbank heeft de korpschef hierover nader toegelicht dat in eerste instantie niet genoeg was uitgevraagd. Na de tweede zoekslag zijn wel alle belangrijke systemen geraadpleegd en is de conclusie dat de naam van [appellant] hier verder niet in voor komt. De korpschef heeft bovendien op het hoogste niveau (in het TOOl-systeem) nagevraagd of de naam van [appellant] daarin voorkomt. De korpschef heeft als antwoord gekregen dat dit niet het geval is. De korpschef heeft verklaard overtuigd te zijn dat hiermee in het geval van [appellant] alles is uitgevraagd en dat hij kan vertrouwen op het antwoord van het hoogste niveau dat de naam van [appellant] niet in de systemen voorkomt. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat (nog) meer verwerkingen van zijn persoonsgegevens onder de korpschef berusten. Van het incident dat [appellant] heeft genoemd, waarbij hij rond Dodenherdenking in 2018 door de politie is bezocht, heeft de korpschef op zitting verklaard dat daarover niets is gemuteerd op de naam van [appellant]. Dit kan zijn geweest omdat het bezoek aan [appellant] is afgelegd door een wijkagent en een wijkagent niet altijd mutaties maakt. Daarbij heeft de korpschef nog toegelicht dat niet alle incidenten aan een naam worden gekoppeld. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat inmiddels alle verwerkingen van persoonsgegevens van [appellant] met de overzichten in het besluit van 23 juli 2021 en het besluit van 29 oktober 2021 aan [appellant] zijn verstrekt, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het standpunt van de korpschef dat hij inzage heeft gehad in alle op hem betrekking hebbende politiegegevens en dat er geen registraties zijn achtergehouden voor inzage, niet ongeloofwaardig is. Volgens hem moeten er wel documenten in het TOOI-systeem aanwezig zijn waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt. Hiertoe voert hij aan dat er wel documenten in het TOOI-systeem moeten zijn, omdat hij als pro-Palestina activist negatief wordt bejegend door de overheid. Ook hebben agenten belang om de documenten niet in het TOOI-systeem op te vragen, mede omdat zij strafbaar handelen. Bovendien zijn in een andere zaak met een andere activist ook meer documenten in het TOOI-systeem naar boven gekomen nadat de politie een tweede zoekslag had verricht, aldus [appellant].
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3461, onder 6.2, geldt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het standpunt van de korpschef dat [appellant] inzage heeft gehad in alle op hem betrekking hebbende politiegegevens en dat er geen registraties zijn achtergehouden voor inzage, niet ongeloofwaardig is. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de korpschef ook op de zitting bij de Afdeling uitgebreide toelichting heeft gegeven op de manier waarop er is gezocht en daarbij heeft toegelicht dat na de tweede zoekslag alle belangrijke systemen zijn geraadpleegd, ook op het hoogste niveau (het TOOI-systeem), en dat de naam van [appellant] daarin niet voor komt. Ook heeft de korpschef toegelicht wat de reden kan zijn dat geen mutatie is gevonden van het bezoek van de politie aan [appellant] rond Dodenherdenking van 2018.
[appellant] heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat er wel documenten in het TOOI-systeem aanwezig zijn waarin zijn persoonsgegevens zijn verwerkt. Zijn stelling dat hij als pro-Palestina activist negatief wordt bejegend door de overheid en dat agenten belang zouden hebben om de documenten niet in het TOOI-systeem op te vragen, is hiervoor zonder nadere onderbouwing onvoldoende. Daarnaast betekent de omstandigheid dat in een andere zaak bij een andere activist na een tweede zoekslag wel meer documenten in het TOOI-systeem naar boven zijn gekomen, niet dat dit ook in het geval van [appellant] zo is.
Het betoog slaagt niet.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
280-1031