42. Zoals op de zitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om het SIENA-bericht van [medio] mei 2018 te betrekken bij de beoordeling van het bestreden besluit van 20 december 2018. Dit bericht valt binnen de reikwijdte van het Wpg-verzoek van eiser van 3 oktober 2018. De rechtbank overweegt dat de korpschef op de zitting heeft gesteld dat er ten tijde van het bestreden besluit van 20 december 2018 geen concreet aanknopingspunt was om na te gaan of er gegevens aanwezig waren bij het LIRC. Die stelling gaat er echter aan voorbij dat de korpschef verantwoordelijk is voor een volledige zoekslag. Omdat het SIENA-bericht alsnog boven water is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de zoekslag naar aanleiding van het verzoek van 3 oktober 2018 niet volledig is geweest. Het bestreden besluit is daarom in zoverre niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Conclusie over het onderzoek naar politiegegevens
42. Gelet op overweging 42 slaagt de beroepsgrond. Maar voor zover eiser stelt dat de zoekslag naar gegevens die met Duitse instanties en Europol zijn gedeeld naar aanleiding van zijn Wpg-verzoek van 3 oktober 2018 nog steeds niet volledig is, oordeelt de rechtbank dat die stelling niet is onderbouwd of aannemelijk is gemaakt.
Onderzoek door een onafhankelijke deskundige?
42. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen die een volledig overzicht verstrekt van zijn politiegegevens. Hij heeft daar zelf geen overzicht van en dat kan hij ook niet hebben, omdat de korpschef nalaat het complete dossier in te brengen bij de rechtbank, aldus eiser. Volgens eiser is gebleken dat er een omvangrijk dossier van hem is opgebouwd dat vol fouten staat. Hij wordt daardoor belemmerd in zijn vrijheid en in de uitoefening van zijn grondrechten. Zonder een volledig overzicht van zijn politiegegevens, kan hij zijn rechten op grond van de Wpg niet uitoefenen.
42. De rechtbank stelt vast dat eiser herhaaldelijk duidelijk heeft gemaakt hoe belangrijk hij het vindt dat er een onafhankelijke deskundige wordt benoemd die nader onderzoek doet naar zijn politiegegevens, zodat hij eindelijk gerust kan zijn dat die gegevens volledig zijn. Uit overwegingen 38-43 volgt echter dat eiser met wat hij binnen de door de rechtbank gestelde grenzen van de goede procesorde heeft aangevoerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zoekslag naar zijn politiegegevens naar aanleiding van zijn Wpg-verzoek van 3 oktober 2018 nu nog onvolledig is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Conclusie
42. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd.
42. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de korpschef in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen.
42. Om het gebrek te herstellen, moet de korpschef het mutatierapport van de politie-eenheid Den Haag met het registratienummer [nummer] met een beroep op artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank overleggen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de korpschef het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
42. De korpschef moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de korpschef gebruik maakt van die gelegenheid en binnen de gegeven termijn een nader standpunt heeft kenbaar gemaakt en stukken heeft ingediend, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de korpschef. In beide gevallen en in de situatie dat de korpschef de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
42. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.