In deze zaak heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een tandartspraktijk en de bestuurder daarvan beboet wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg. De NZa legde een bestuurlijke boete op van € 227.000 aan de praktijk en € 68.100 aan de bestuurder voor feitelijk leidinggeven aan de overtredingen. De boetes werden gehandhaafd in een besluit van 16 januari 2024, waarbij ook besloten werd tot publicatie van de boetes. De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen van de eisers, die in bezwaar gingen tegen de boetes en de publicatie daarvan, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen niet betwist werden en dat de ernst van de gedragingen en de hoogte van de boetes gerechtvaardigd waren. De rechtbank vond dat het belang van de NZa bij publicatie van de boetes zwaarder woog dan het belang van de tandarts om zijn werk te kunnen blijven doen. De eisers hadden niet voldoende bewijs geleverd voor hun claim van gebrek aan financiële draagkracht, waardoor er geen aanleiding was om de boetes te matigen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat de eisers geen recht hadden op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.