ECLI:NL:RBROT:2024:11688

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/2626, ROT 24/2628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan tandartspraktijk en bestuurder wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een tandartspraktijk en de bestuurder daarvan beboet wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg. De NZa legde een bestuurlijke boete op van € 227.000 aan de praktijk en € 68.100 aan de bestuurder voor feitelijk leidinggeven aan de overtredingen. De boetes werden gehandhaafd in een besluit van 16 januari 2024, waarbij ook besloten werd tot publicatie van de boetes. De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen van de eisers, die in bezwaar gingen tegen de boetes en de publicatie daarvan, ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de overtredingen niet betwist werden en dat de ernst van de gedragingen en de hoogte van de boetes gerechtvaardigd waren. De rechtbank vond dat het belang van de NZa bij publicatie van de boetes zwaarder woog dan het belang van de tandarts om zijn werk te kunnen blijven doen. De eisers hadden niet voldoende bewijs geleverd voor hun claim van gebrek aan financiële draagkracht, waardoor er geen aanleiding was om de boetes te matigen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat de eisers geen recht hadden op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/2626, ROT 24/2628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaken tussen

[Naam vennootschap], eiseres, te [Plaats],

[Naam bestuurder], uit [Plaats], eiser
Samen eisers,
(gemachtigde eisers: A.T. Maas),
en

De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)

(gemachtigde: mr. J.C.E. Oosthoek-Spierings).

Inleiding

1. Met het besluit van 24 mei 2023 heeft de NZa eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 227.000 vanwege overtreding van de artikelen 35, 36 en 38 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). Daarnaast heeft de NZa eiser wegens feitelijk leidinggeven aan de overtreding door verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van
€ 68.100. Voorts heeft de NZa besloten dit boetebesluit openbaar te maken.
2. Bij besluit van 16 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de NZa de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de boetes gehandhaafd. Daarbij is tevens besloten om de boetes niet kwijt te schelden. Voorts is besloten om ook dit besluit openbaar te maken.
3. Eisers hebben beroep bij de Rechtbank Amsterdam ingesteld tegen de handhaving van de boetes en tegen de beslissingen tot openbaarmaking daarvan. De Rechtbank Amsterdam heeft de beroepen doorgezonden naar deze rechtbank, omdat die bevoegd is de beroepen te behandelen. Ook hebben eiser een herzieningsverzoek ingediend bij de NZa, dit heeft de NZa doorgezonden naar de rechtbank om dit mede als beroepschrift af te doen.
4. Voorts hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 19 juni 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:5667) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
5. De NZa heeft een verweerschrift ingediend.
6. De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens de NZa zijn verder verschenen mr. R.P. van Kuik en mr. M. de Leeuw.

Beoordeling door de rechtbank

7. Uit het verweerschrift leidt de rechtbank af dat de NZa ook een beslissing zal nemen op het herzieningsverzoek. Indien een verzoek om herziening wordt afgewezen dan vormt dit geen besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (ECLI:NL:RVS:2013:278 en ECLI:NL:RBROT:2020:9780). Hieruit volgt dat zolang niet positief wordt beslist op zo’n verzoek die kwestie buiten de omvang van dit geding valt. Nu nog niet is beslist valt de vraag naar herziening buiten de omvang van het geding.
8. Eisers hebben de overtredingen niet betwist. Zij hebben hun pijlen gericht op de hoogte van de boetes – zij hebben ook verzocht om kwijtschelding – en op de beslissingen tot openbaarmaking van het boetebesluit en van de beslissing op bezwaar. Eisers stellen in dit verband niet over enige draagkracht te beschikken en dat de publicatie van de boeteoplegging en handhaving daarvan eiser ernstig belemmeren in het zoeken van werk.
9. De NZa heeft eisers in de gelegenheid gesteld om documentatie over te leggen waaruit volgt dat draagkracht ontbreekt. Gevraagd is om volgende gegevens: (1) de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2020; (2) de ingediende aangiften inkomstenbelasting 2021 en 2022; (3) eventueel opgelegde voorlopige en definitieve aanslagen inkomstenbelasting; (4) bankafschriften van een genoemd rekeningnummer over de periode 1 januari 2021 tot en met heden (volledige inzage in bij- en afschrijvingen); (5) een actueel schuldenoverzicht van de Belastingdienst; (6) de jaarrekeningen van eiseres en de holding over de aren 2020, 2021 en 2022; (7) volledige inzage in dc vermogenspositie van de partner van eiser (de NZa beschikt over informatie dat eiser gehuwd is).
10. Gelet op de aan eisers gemaakte ernstige verwijten en op de berekeningen die ten grondslag liggen aan het boetebesluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om de boetebedragen die overeenkomstig artikel 5:46, tweede lid, van de Awb zijn opgelegd, te matigen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. De jaarverslagen van 2021 en 2020 van eiseres zijn niet beschikbaar. Daarom heeft de NZa in overeenstemming met haar beleid de jaaromzet bepaald aan de hand van de declaratiegegevens in het jaar 2020. Op grond daarvan bedroeg de netto-omzet over 2020 € [bedrag]. De NZa heeft deze netto jaaromzet als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de boetegrondslag. Mede omdat het verkregen financieel voordeel fors is, acht de rechtbank de aan eisers opgelegde boetes in beginsel passend en geboden. Indien in enige fase in de procedure aannemelijk zou gemaakt dat sprake is van een gebrek aan financiële draagkracht van eisers, dan zou dit voor de rechtbank een reden vormen tot (verdergaande) matiging van de boetebedragen. Eisers hebben tot op heden echter niet de gevraagde informatie verstrekt. De rechtbank is het met de NZa eens dat bij gebrek aan deze stukken de draagkracht van eiseres en van eiser niet kan worden vastgesteld. Het kan zijn dat eisers niet alle gevraagde gegevens kunnen aanleveren, maar in elk geval kon van eiser worden verlangd dat hij de gevraagde bankafschriften zou overleggen. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding tot boetematiging.
11. Hoewel de financiële omstandigheid van eisers in bezwaar en in beroep dus in de eerste plaats raakt aan de vraag naar de evenredigheid van de boetebedragen, heeft de NZa het draagkrachtberoep niet alleen in de sleutel van de boetehoogte geplaatst, maar ook in bezwaar beslist op het verzoek om kwijtschelding. Omdat eisers ook dit onderdeel van het bestreden besluit aanvechten en de rechtbank dit als onderdeel van het bestreden besluit aanmerkt, zal de rechtbank zich ook over deze kwestie buigen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de NZa de draagkracht van eisers in bezwaar niet kunnen vaststellen, zodat de NZa geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 4:94a van de Awb. Indien eisers alsnog de nodige inzage geven in hun financiële situatie kunnen zij een nieuw verzoek tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding indienen bij de NZa.
12. Met betrekking tot de beslissingen omtrent publicatie komt de rechtbank tot het volgende oordeel. In beginsel is een publicatie van een sanctiebesluit niet onevenredig bezwarend indien de persoon en/of onderneming daarin terecht als overtreder wordt aangemerkt (bijv. ECLI:NL:RVS:2019:3106 en ECLI:NL:CBB:2014:163). Nu de overtredingen niet zijn betwist is aan die maatstaf voldaan. De rechtbank is verder van oordeel dat de NZa een zwaarder gewicht mag toekennen aan openbaarmaking op grond van artikel 3.1 van de Wet open overheid dan aan de belangen van eiser om weer aan de slag te kunnen als tandarts. Daar komt bij dat – zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen – ook de omstandigheid dat eiser tuchtrechtelijk is veroordeeld zijn kansen op werk bij een tandartsenpraktijk in grote mate beperken. De door hem ondervonden belemmeringen om werk te vinden komen dus niet uitsluitend voort uit de openbaarmaking van de boeteoplegging. Daartegenover staat het zwaarder wegende belang van de NZa om met een openbaarmaking van een sanctiebesluit te laten zien dat zij handhavend optreedt tegen overtredingen.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.