ECLI:NL:RBROT:2024:5667

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
ROT 24/5208, ROT 24/5209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen boetebesluit en publicatie door de Nederlandse Zorgautoriteit

Op 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken ROT 24/5208 en ROT 24/5209. Verzoekers, bestaande uit een vennootschap en een individuele tandarts, hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen tegen een bestuurlijke boete van € 227.000 die hen door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) was opgelegd wegens overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg. Daarnaast verzochten zij om schorsing van de beslissingen tot openbaarmaking van deze boete. De NZa had eerder op 24 mei 2023 de boete opgelegd en op 16 januari 2024 de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 12 juni 2024 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben aangetoond voor de schorsing van de publicatie van de boete, aangezien deze al had plaatsgevonden. Bovendien is de NZa bezig met de behandeling van een eerder verzoek om kwijtschelding van de boete, wat ook geen spoedeisend belang oplevert. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoeken om schorsing van de boete en de publicatie niet toewijsbaar zijn, omdat verzoekers de overtredingen niet betwisten en er geen onmiskenbaar onrechtmatig besluit is vastgesteld.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af en veroordeelt de NZa in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 juni 2024, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5208, ROT 24/5209

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2024 in de zaken tussen

[Naam vennootschap] (verzoekster), te [Plaats],

[Naam](verzoeker), uit [Plaats],
samen verzoekers
(gemachtigde: A.T. Maas),
en

De Nederlandse Zorgautoriteit (de NZa)

(gemachtigde: mr. C. de Rond en mr. I.C.E. Oosthoek-Spierings).

Inleiding

1. Met het besluit van 24 mei 2023 heeft de NZa verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van € 227.000 vanwege overtreding van de artikelen 35, 36 en 38 van de Wet
marktordening gezondheidszorg (Wmg). Daarnaast heeft de NZa verzoeker wegens feitelijk leidinggeven aan de overtreding door verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van
€ 68.100. Voorts heeft de NZa besloten dit boetebesluit openbaar te maken.
2. Bij besluit van 16 januari 2024 heeft de NZa de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard en de boetes gehandhaafd. Voorts is besloten om ook dit besluit openbaar te maken.
3. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de handhaving van de boetes en tegen de beslissingen tot openbaarmaking daarvan. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts is verzoeker (digitaal) verschenen en zijn namens de NZa verder verschenen mr. R.P. van Kuik en
mr. M. de Leeuw
.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Uit het petitum van het verzoekschrift leidt de voorzieningenrechter af dat verzoekers willen dat de publicatie van de boeteoplegging wordt verwijderd. Dit ziet dus op zowel de openbaarmaking van de boeteoplegging in primo als op de heroverweging daarvan. De reden hiervoor is dat het voor verzoeker vanwege deze publicaties niet mogelijk is werk te vinden als tandarts. Daarnaast wil verzoeker dat de aan hemzelf opgelegde boete wordt kwijtgescholden of herzien. De reden daarvoor is dat verzoeker geen draagkracht heeft. Uit de aanvullende brief van 10 juni 2024 begrijpt de voorzieningenrechter dat ook wordt verzocht om de aan verzoekster haar opgelegde boete kwijt te schelden of te herzien.
7. Indien de voorzieningenrechter de beslissingen tot openbaarmaking zou schorsen, dan heeft dit tot gevolg dat NZa gehouden is die besluiten voorlopig weer te verwijderen van haar website. En indien de voorzieningenrechter zowel het boetebesluit van 24 mei 2023 als de heroverweging daarvan zou schorsen dan heeft verzoeker daarmee bereikt dat hij voorlopig niets hoef te betalen omdat de NZa dan voorlopig niet langer bevoegd is om tot invordering over te gaan. De voorzieningenrechter vat daarom de verzoeken op om verzoeken om schorsing van de genoemde besluiten.
8. De NZa heeft zich op het standpunt gesteld dat een spoedeisend belang ontbreekt. In dit verband heeft zij aangevoerd dat de voorlopige voorziening niet ter mogelijke voorkoming van de publicatie van een bestuurlijke boete dient, want de publicatie daarvan heeft immers al in juni 2023 plaatsgevonden. Daarnaast verzoekt verzoeker om kwijtschelding van de boete. Bij verzoeker en zijn gemachtigde is echter bekend dat de NZa op dit moment bezig is met de behandeling van het eerder ingediende verzoek om kwijtschelding / matiging van de boete. Een financieel belang levert als uitgangspunt geen spoedeisend belang op. Verder stellen verzoekers dat het wachten op een zitting in november 2024 te lang duurt. De NZa heeft hierdoor de indruk dat enkel om een voorlopige voorziening is gevraagd om de beroepsprocedure te bespoedigen. Daar is een voorlopige voorzieningsprocedure echter niet voor bedoeld.
9. Met de NZa is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang ontbreekt bij het verzoek om schorsing van de beslissingen tot openbaarmaking. Gelet op de voorhanden stukken heeft een wervings- en bemiddelingsbureau verzoeker te kennen gegeven dat het verzoeker niet kan introduceren bij de praktijken waar hij wilde solliciteren. De reden hiervoor is de boete die de NZa aan verzoeker heeft opgelegd en de publiciteit hieromtrent, alsmede de schorsing in het BIG-register. Hoewel de schorsingsduur is verlopen, heeft verzoeker in dit verband weinig of niets aan een schorsing van de besluiten tot publicatie. Een dergelijke schorsing heeft slechts tot gevolg dat de NZa gehouden is de besluiten te verwijderen van haar website. Overige publicaties waarin over de boetes wordt bericht blijven vindbaar. Daarnaast heeft de NZa er ter zitting op gewezen dat de schorsing in het BIG-register ook zichtbaar blijft. De voorzieningenrechter acht de kans nihil dat het wervings- en bemiddelingsbureau op de beslissing om niet voor verzoeker te bemiddelen zal terugkomen. Van het enkele verwijderen van de publicaties op de website van de NZa gaat immers niet het signaal uit dat de boeteoplegging onjuist is geweest. Om dit laatste te bereiken hebben verzoeksters een rectificatie door de NZa nodig. Nog daargelaten de vraag of de bestuursrechter daartoe kan gelasten (vgl. ECLI:NL:CBB:2015:150 en ECLI:NL:CBB:2017:204), bestaat daarvoor geen reden. Want reeds omdat verzoeksters de overtredingen en boeteoplegging als zodanig niet betwisten, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat de openbaarmakingsbesluiten rechtmatig zijn (bijv. ECLI:NL:RVS:2019:3106 en ECLI:NL:CBB:2014:163).
10. Dan resteert de vraag naar het spoedeisend belang bij de schorsing van de boeteoplegging zelf. De hoofdregel van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat het maken van bezwaar en het instellen van beroep geen schorsende werking heeft. Er kan evenwel een spoedeisend belang bestaan bij de schorsing van een bestuurlijke boete indien sprake is van een onmiskenbaar onrechtmatig besluit tot boeteoplegging of indien de betrokkene in betalingsonmacht verkeert terwijl het gaat om een niet gering boetebedrag. Omdat verzoekers de overtredingen niet betwisten is geen sprake van een onmiskenbaar onrechtmatig besluit tot boeteoplegging. Wel gaat het niet om geringe boetebedragen en heeft verzoeker gesteld dat hij geen draagkracht heeft. In dit verband heeft hij in de hoofdzaken ook bewijstukken ingebracht van schulden en beslagen. Dit kan een spoedeisend belang opleveren. Ter zitting heeft de NZa echter toegezegd dat de boetebedragen niet zullen worden ingevorderd voordat de boetes onherroepelijk zijn. Onder die omstandigheden is er evenmin nog een spoedeisend belang aanwezig bij schorsing van de boetebesluiten van 24 mei 2023 en 16 januari 2024.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Omdat de zaken samenhangend zijn en gelet op artikel 8:82, derde lid, in verbinding met artikel 8:41, derde lid, van de Awb slechts eenmaal griffierecht is geheven naar het hoogste tarief, en dit mede is verschuldigd voor het eerste verzoek, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te gelasten dat de NZa het betaalde griffierecht aan verzoekers vergoedt om de enkele reden dat niet tevoren duidelijk was dat evenmin spoedeisend belang resteerde bij het tweede verzoek. Wel levert dit laatste een reden om de NZa te veroordelen in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750 (2 punten tegen een bedrag van € 875 per procespunt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt de NZa in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.