4.1.2.Beoordeling
De feiten
Over verdachtes broer en medeverdachte is op 22 januari 2018 informatie verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen dat hij zich zou bezig houden met handel in Encrochat-toestellen en deze zou verkopen aan “zware criminelen”. Mede op basis van deze informatie is een onderzoek gestart waarin vanaf 16 mei 2018 diens telefoon werd getapt. Op diezelfde dag heeft zijn broer een gesprek gevoerd waaruit kan worden afgeleid dat deze een reseller van Encrochat-telefoons is die werkt onder de verdachte. Uit verdere gesprekken is gebleken dat de verdachte en zijn broer en diens zoon samenwerkten bij de handel in Encrochat-toestellen.
Bij onderzoek naar de communicatie van de verdachte is gebleken dat hij op zijn beurt heeft samengewerkt met de andere medeverdachte. Die had in Amsterdam een telefoonwinkel waar hij in de periode van 15 juli 2017 tot en met april 2018 twintig zendingen met BQ-telefoons en zeven zendingen met SIM-kaarten heeft ontvangen. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat deze zendingen waren bestemd voor de verdachte en de verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij met de medeverdachte zaken heeft gedaan en dat deze voor hem telefoons in ontvangst heeft genomen.
Uit onderzoek naar de communicatie is verder gebleken dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een e-mailadres met de naam [naam e-mailadres] . Uit onderzoek naar dit e-mailadres is gebleken dat de verdachte in elk geval in 2016 handelde in versleutelde Blackberry’s.
Vanaf november 2016 is zichtbaar dat de verdachte met behulp van [naam e-mailadres] heeft gecommuniceerd met een e-mailadres van Encrochat. Hij heeft tussen 16 november 2016 en 6 oktober 2017 tenminste vijf e-mails met Excel bestanden gestuurd met daarin IMEI-nummers en met andere gegevens als gebruikersnamen. Vanaf 21 augustus 2017 zijn bij de laatste drie berichten IMEI-nummers en gebruikersnamen gevonden die zijn te herleiden tot de Encrochat-portal van de verdachte, waarover hieronder meer.
Op 4 december 2018 heeft een politieambtenaar die onder dekmantel werkte (hierna: WOD’er) contact opgenomen met het telefoonnummer dat op naam van de verdachte stond en dat werd vermeld bij een Googleadvertentie waarin Encrochat-telefoons werden aangeboden. Hij heeft zes Encrochat-telefoons besteld. Deze zouden 1.500 euro per stuk kosten. Op 7 december 2018 zijn deze aan de WOD’er geleverd door een andere man dan de verdachte. De WOD’er heeft aan die andere man 9.000 euro gegeven. De telefoons waren van het merk BQ. Deze telefoons zijn nader onderzocht en bleken te werken met een applicatie van Encrochat.
In de BQ-telefoons was een helpdeskcontact voorgeprogrammeerd. Op 18 januari 2019 heeft de WOD’er contact gezocht met de helpdesk en een afspraak gemaakt met de persoon achter dit contact. Bij deze afspraak is de verdachte verschenen. Op 11 februari 2019 heeft de WOD’er in de ochtend telefonisch contact opgenomen met de helpdesk, negen Encrochat-telefoons besteld en gevraagd om aan de telefoons bijzondere gebruikersnamen toe te kennen. In de middag heeft de WOD’er opnieuw contact gehad met de helpdesk over toe te kennen bijzondere gebruikersnamen en over een zogenoemde IMEI-changer. Tijdens het gesprek tussen de WOD’er en de verdachte is de politie de verblijfplaats van de verdachte binnengevallen. De verdachte was als enige in de woning en is aldaar aangehouden. De politie heeft beslag gelegd op de laptop van de verdachte die op dat moment was verbonden met een Encrochat-portal met de gebruikersnaam [gebruikersnaam verdachte] . Uit onderzoek is gebleken dat in deze portal, kortgezegd, de administratie van de handel in Encrochat-toestellen wordt bijgehouden en de toestellen en accounts kunnen worden beheerd. Op het moment van aanhouding van de verdachte stond in de Encrochat-portal een bewerkingspagina open van een account met de naam: [accountnaam] . Dit is een van de bijzondere gebruikersnamen die de WOD’er aan de helpdesk had verzocht om toe te kennen.
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande feiten vast dat de verdachte de verkoper is geweest van de BQ Encrochat-toestellen aan de WOD’er. Hij is de persoon achter het contact helpdesk geweest en hij is de gebruiker [gebruikersnaam verdachte] in het Encrochat-portal.
Analyse
Uit analyse van de gegevens in het Encrochat-portal is gebleken dat de verdachte tussen het vierde kwartaal van 2015 en 11 februari 2019 voor 2.298.160 euro aan producten en diensten heeft ingekocht. Uit analyse van de transacties in het Encrochat-portal is in elk geval gebleken dat er over de periode 13 november 2018 en 11 februari 2019 29 contante stortingen op het Encrochat-portal zijn gedaan van in totaal 729.210 euro. Bij gebrek aan enige andere logische verklaring acht de rechtbank bewezen dat de verdachte dit heeft gedaan. Dat uit het opsporingsonderzoek niet duidelijk is geworden op welke wijze dit is gebeurd doet daar niet aan af.
In het onderzoeksdossier is vervolgens een berekening gemaakt van de omzet van de gebruiker [gebruikersnaam verdachte] , lees: de verdachte, op basis van de geschatte inkoop en andere kosten en op basis van de geschatte verkoop en daaruit volgt een omzet van minimaal het in de tenlastelegging genoemde bedrag van ruim 1,9 miljoen euro en maximaal ruim 4 miljoen euro.
De verdachte heeft als gebruiker [gebruikersnaam verdachte] tussen het vierde kwartaal van 2015 tot en met 11 februari 2019 in totaal 1974 nieuwe abonnementen van Encrochat verkocht en 949 verlengingen. Daarnaast heeft de verdachte ook andere Encrochat-diensten verkocht. De politie heeft in het ontnemingsdossier het totaal aan omzet becijferd op ruim 3 miljoen euro. Daarnaast heeft de verdachte royalties ontvangen van resellers die onder hem hebben gewerkt ter waarde van ruim 150 duizend euro. De inkoop- en bedrijfskosten worden door de politie becijferd op bijna 2,3 miljoen euro. Het door de verdachte verkregen voordeel uit de handel in Encrochat-toestellen is daarmee ruim 860 duizend euro.
Bovenstaande feiten en analyse bewijzen dat de verdachte op grote schaal heeft gehandeld in BQ-Encrochat-telefoons, abonnementen/SIM-kaarten en aanverwante diensten over een periode van ongeveer drie jaar, waarbij hij een miljoenenomzet heeft gehad en vele tonnen heeft verdiend.
Van misdrijf afkomstig
Voor zover hier van belang is witwassen het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruiken van een voorwerp, waaronder geld, dat uit misdrijf afkomstig is (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr). De eerste vraag die de rechtbank onder ogen ziet, is of kan worden bewezen dat de minimale omzet van de 1,9 miljoen euro zoals is ten laste gelegd, afkomstig is van geld dat door de kopers van de telefoons door misdaad is verkregen.
Het antwoord zal zijn: neen.
Er is een concreet feit ten laste gelegd, namelijk een gewoonte maken van witwassen. Dat feit dient op basis van concrete bewijsmiddelen te worden bewezen. Een combinatie van niet meer dan algemene aannames en algemene vaststellingen en feiten van algemene bekendheid, is onvoldoende voor die bewezenverklaring (vergelijk bijvoorbeeld rechtbank Rotterdam, 22 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11013, wat betreft het bewijs van deelname aan een criminele organisatie bij het uithalen van verdovende middelen uit containers; gerechtshof Amsterdam van 5 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4065, wat betreft het bewijs van witwassen in geval van Hawala bankieren). Dat in de onderhavige zaak concrete bewijsmiddelen voorhanden zijn over de handel in de telefoons door de verdachte maakt dit niet anders. Het door de officier van justitie aangevoerde feit van algemene bekendheid, waarbij de rechtbank uitdrukkelijk in het midden laat of daarvan sprake is, betreft hier immers het constitutieve bestanddeel, zonder welk geen strafbaar feit bestaat. Dat kan niet worden bewezen op basis van een feit van algemene bekendheid. Daar komt bij dat de door de officier van justitie aangedragen voorbeelden uit de rechtspraak ook niet onderbouwen dat het een feit van algemene bekendheid is dat zo niet alle dan toch bijna alle Encrochat-telefoons door criminelen (de rechtbank geeft de voorkeur aan de neutralere term “misdaadondernemers”) worden gekocht én dat zij deze kopen met geld dat door misdaad is verkregen voorafgaand aan de aanschaf. In de vonnissen wordt overwogen dat versleutelde telefoons vaak worden gebruikt bij het plegen van misdrijven; in de eerder genoemde Ennetcom-uitspraak is het oordeel van de rechtbank Rotterdam voor een belangrijk deel gebaseerd op een statistische analyse van het berichtenverkeer in de applicatie van Ennetcom. De rechtbank heeft in dat vonnis overwogen:
“Dat de telefoons
(van Ennetcom/de rechtbank)daadwerkelijk door criminelen werden gebruikt volgt uit het feit dat in een flink aantal andere strafrechtelijke onderzoeken is geconstateerd dat de verdachten gebruik maakten van producten van Ennetcom. Daarnaast blijkt uit een analyse van de Nederlandstalige berichten in de Ennetcom-data dat bij een steekproef van de inhoud gemiddeld zo’n 75% van de berichten crimineel gerelateerd bleek te zijn. Voorts bleek dat de gebruikers van de 800 emailadressen die op het moment van de analyse geïdentificeerd waren vrijwel allemaal bekend waren in de politiesystemen op basis van langdurige betrokkenheid bij diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de geleverde producten en diensten van Ennetcom betaald werden door personen die criminele activiteiten verrichten en daar hun geld mee verdienen, waardoor de omzet – in elk geval gedeeltelijk – afkomstig is uit enig misdrijf en dat Ennetcom en de verdachte dat wisten”.
Ook in de Ennetcom-uitspraak is de bewijsbeslissing dus niet gebaseerd op feiten van algemene bekendheid maar op concreet onderzoek en de rechtbank heeft in dat vonnis bewezen geacht dat de telefoons
daadwerkelijkdoor criminelen werden gebruikt. Hoewel in het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak is gekeken naar de gebruikers van de door de verdachte geleverde telefoons is daarop slechts zeer beperkt zicht gekomen, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te bewijzen dat althans een groot deel van de omzet is gegenereerd door verkoop van telefoons aan personen die met misdaadgeld hebben betaald.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd kan het bewijs van het witwassen ook niet volgen uit de redenering dat het niet anders kan dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Terecht heeft de officier van justitie gewezen op de feiten en omstandigheden waaronder de handel in de Encrochat-toestellen heeft plaatsgevonden en dat deze een verdenking van witwassen opleveren. En terecht heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Dat neemt evenwel niet weg dat die verklaring er wel is. Daarop is de bewijsredenering van de officier van justitie zelfs gebaseerd: de handel in de Encrochat-telefoons.
Dat de verdachte niet zelf een verklaring heeft afgelegd mag hem in dit geval niet worden tegengeworpen. Dat vloeit om te beginnen voort uit de algemene beginselen van een goede procesorde. Een van de fundamentele strafprocessuele rechten is dat de verdachte het recht heeft om te zwijgen en niet kan worden gehouden mee te werken aan zijn eigen veroordeling (
nemo tenetur). Dat recht wordt niet doorbroken door de onderhavige bewijsredenering wat betreft witwassen, maar die bewijsredenering zet dat recht wel onder spanning. Het ontbreken van een verklaring zal slechts in het uiterste geval aan de verdachte mogen worden tegengeworpen. En dat uiterste geval doet zich hier niet voor.
Daarbij heeft de rechtbank ook gekeken naar de jurisprudentie omtrent de zogenoemde zelfplegersexceptie. De Hoge Raad heeft wat betreft het witwassen geoordeeld dat degene die een voorwerp door eigen misdrijf verwerft of zo’n voorwerp voorhanden heeft, zich niet schuldig maakt aan (gewoon) witwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr. Of een voorwerp uit eigen misdrijf afkomstig is, zal de feitenrechter volgens HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:888 en HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842 dienen te onderzoeken als: - uit de bewezenverklaring rechtstreeks blijkt dat het voorwerp dat wordt witgewassen onmiddellijk is verkregen door een misdrijf dat door de verdachte is gepleegd;
- rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van – kort gezegd – het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf;
- door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd dat het voorwerp door eigen misdrijf is verworven.
Uit deze jurisprudentie volgt dat van de verdachte als het gaat om de zelfplegersexceptie niet onder alle omstandigheden mag worden verwacht dat hij die exceptie aanvoert. Als de zelfplegersexceptie voortvloeit uit de bewezenverklaring of de bewijsredenering zal de rechter deze ambtshalve dienen toe te passen. De rechtbank ziet niet in waarom dit niet ook zou gelden voor de verklaring over de herkomst van geld, in het bijzonder als rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt uit welke bron het geld komt.
Er is derhalve een bron bekend waaruit het in de tenlastelegging genoemde geld afkomstig is: de handel in de telefoons. En vast staat dat die handel op zich niet strafbaar is. Nu er een op zich legale bron bekend is, ligt het op de weg van de officier van justitie onderzoek te doen naar die bron en bewijsmateriaal aan te dragen dat het geld toch misdaadgeld is. Anders gezegd, het ligt op de weg van de officier van justitie om te bewijzen dat de kopers van de telefoons met misdaadgeld hebben betaald. En zo bijt de alternatieve redenering dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte het geld uit misdaad heeft verkregen zich in de staart en komt de redenering toch weer uit bij de eerder verworpen algemene aanname dat de Encrochat-telefoons worden gekocht door criminelen met door misdaad verworven geld.
Conclusie
De rechtbank acht niet bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde geld uit misdaad is verkregen door de kopers van de telefoons.
Belastingfraude
Overigens betekent dit niet dat er niet een ander brondelict is aan te wijzen dan de verkoop van de telefoons.
Uit de bovenomschreven feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte gedurende ten minste drie jaar heeft gehandeld in Encrochat-telefoons, tussen de 1,9 en 4 miljoen euro heeft omgezet, ongeveer 2,3 miljoen heeft geïnvesteerd en ongeveer 860 duizend euro heeft verdiend. Uit het politieonderzoek is gebleken dat de verdachte over de jaren 2015-2019 geen belastingaangifte heeft gedaan van de omzetten en verdiensten met de handel in de Encrochat-telefoons. Hij was daartoe wel gehouden. Hij had aangifte moeten doen van omzetbelasting en dat moeten afdragen in de periode volgend op de periode waarin de omzetbelasting in rekening is of had moeten worden gebracht. Hij had een administratie bij moeten houden. Hij had aangifte moeten doen van inkomstenbelasting vóór 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarin de inkomsten zijn genoten of op zijn minst uitstel van aangifte moeten aanvragen. De rechtbank acht, alleen al door het ontbreken van een daartoe strekkende administratie, ook bewezen dat de verdachte op geen enkel moment ook maar de intentie heeft gehad om aan zijn belastingverplichtingen te voldoen. En uit niets is gebleken dat hij dat inmiddels heeft gedaan.
De verdachte heeft dit door eigen misdrijf verkregen geld witgewassen door dit te herinvesteren in zijn bedrijf door dit te storten op de Encrochat-portal en daarvan betalingen te doen en door dit te gebruiken voor privédoeleinden als vakanties, verbouwingen, aanschaf computers en boodschappen. Een deel van het geld is aangetroffen in de woning waar de verdachte is aangehouden.
De verdediging heeft niet betwist dat de verdachte zijn belastingplicht heeft geschonden, maar gesteld dat het niet afdragen van verschuldigde belasting geen verwervingsdelict is, omdat het geld eerst wordt verworven en uitgegeven en de geschonden verplichting tot afdragen aan de Belastingdienst pas later is ontstaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1377, overweegt de Hoge Raad dat vermogensbestanddelen waarover de verdachte de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, aangemerkt kunnen worden als voorwerpen “afkomstig (...) uit enig misdrijf” in de zin van onder andere artikel 420bis Sr. In deze zaak had het hof vastgesteld dat ongeveer de helft van de gehele omzet van verdachte (een B.V.) niet was verantwoord en niet was betrokken in heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting, waardoor een belangrijk en niet te verwaarlozen bedrag aan belasting niet was afgedragen aan Belastingdienst. Volgens de Hoge Raad “moet dat aan belasting ontdoken bedrag worden aangemerkt als uit enig misdrijf afkomstig voorwerp”. Dat er vervolgens vermenging is opgetreden met geld dat niet behoefde te worden afgedragen betekende overigens niet dat het gehele bedrag vervolgens was witgewassen. Het hof had dit wel bewezenverklaard en om die reden heeft de Hoge Raad gecasseerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte een substantieel deel van het verkregen voordeel van ruim 860 duizend euro aan inkomstenbelasting heeft ontdoken. De verdachte heeft ook geen belasting afgedragen over zijn omzet. Weliswaar zou hij betaalde omzetbelasting hebben mogen verrekenen, als dat door zijn leveranciers in rekening zou zijn gebracht, maar desalniettemin gaat het ook hier om een substantieel bedrag aan omzetbelasting dat de verdachte niet heeft afgedragen. Alles bij elkaar levert dit bewijs op dat de verdachte een groot geldbedrag heeft witgewassen. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij met de verdediging de tenlastelegging zo leest dat bedoeld is ten laste te leggen de som van meer kleinere bedragen, al was het maar omdat in het andere geval er geen sprake zou kunnen zijn van gewoontewitwassen, dat immers een meervoud aan gedragingen veronderstelt (HR 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1702). Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich in de periode van 1 december 2015 tot 11 februari 2019 heeft schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van voorwerpen tot een groot bedrag.